
Super User
Het persoonsbewijs van Tan Sin Hok 1942
https://brieven-tan-schepers.nl/index.php/itemlist/user/42-superuser?start=10#sigProId4a3852c2f5
A. | Nummer | 9264 | |
B. | Naam/leeftijd | Dr. Ir. Tan Sin Hok Tahoen 40 [40 jaar] | |
C. | Adres | van Hoytemaweg no 4 Bandoeng | |
D . | 1. | Nationaliteit/ras | Tionghoa [Chinees] |
2. | Geboorteplaats | Tjipadang Tjandjoer Java Barat | |
3. | Plaats van huwelijk | Den Haag Holland | |
E. | Beroep | Geoloog Mijnbouw in Bandoeng | |
F. | Hoeveel jaar wonend in dit land | Tahoen 31 [31 jaar] | |
G. | 1. | Gehuwd/ongehuwd | Gehuwd |
2. | Aantal kinderen | 3/tiga/anak [3/drie/kinderen] | |
Datum dag/maand/jaar | 17-5-11 [lees van r.n.l.: 11 mei 1942][1] | ||
Foto met stempel voor akkoord |
[Rand ovaal stempel vermeldt:] |
||
“Stadsgemeente Bandoeng” |
|||
[daarbinnen Japanse karakters] |
|||
Vingerafdruk | [afdruk duim] | ||
Kosten betaald |
ƒ 100,- |
[2]
Perhatian [Opgelet / Notabene]
De persoon die hier boven genoemd is heeft bekend gemaakt dat hij reeds een eed heeft afgelegd van een positieve instelling t.o.v. het Japanse leger en dat hij reeds is geregistreerd als een inwoner van buitenlandse afkomst.[2]
1. Dit inlichtingen papier moet altijd bij zich gedragen worden om duidelijk te maken dat hij reeds een eed heeft afgelegd van een positieve instelling t.o.v. het Japanse leger en dat hij reeds is geregistreerd als een inwoner van buitenlandse afkomst.
2. Men moet dit inlichtingen papier goed bewaken, niet vies laten worden en niet kwijt maken, want dit papier is nodig t.o.v. officieren zowel als particulieren.
3. Indien er enige verandering optreedt aangaande zaken die beschreven zijn in dit papier dan moet het direct ter kennis worden gebracht aan het kantoor die dit papier heeft afgegeven.
4. Nummer, datum, en plaats van dit inlichtingen papier moeten worden genoteerd zodat gemakkelijk geregeld kan worden als het opnieuw moet worden verstrekt.
5. Indien dit papier kwijtgeraakt is moet het direct ter kennis worden gebracht aan het kantoor die dit papier heeft afgegeven en moeten de kosten opnieuw betaald worden.
[1] In de de Japanse jaartelling wordt 1942 geteld als 2602. Het getal 17 in de datering is in dit licht niet begrijpelijk.
[2] Hok was “Nederlands onderdaan – Vreemde Oosterling – Chinees”. Eida was dat ook door haar huwelijk en haar kinderen daarmee ook. (Andere Vreemde Oosterlingen waren b.v. Arabieren e.d.)
De brieven Tan-Schepers - een unieke collectie, maar waarom precies? - Prof. dr. Mieke Aerts
De brieven Tan-Schepers - een unieke collectie, maar waarom precies?
Prof. dr. Mieke Aerts[1]
Erfenis
Het antwoord op de vraag naar het unieke karakter van de collectie Tan-Schepers ligt om te beginnen niet in het feit dat hier een tamelijk grote brievencollectie bij elkaar is gebracht. Het is zeker bijzonder dat de familie van Eida Schepers en Hok Tan al die jaren enveloppen, brieven, foto’s en zelfs films heeft bewaard die andere mensen met een vergelijkbare erfenis hebben weggegooid, maar uniek is dat niet - alleen al niet omdat er zo ontzettend veel van dat soort erfenissen zijn. Fridus Steijlen, specialist in audiovisuele egodocumenten bij het Koninklijk Instituut voor Taal- Land- en Volkenkunde in Leiden, schreef het al, bij een door hem bezorgde uitgave van de brieven van de familie Kuyck uit ongeveer dezelfde periode:
“Het was een periode waarin veel echtgenotes die hun man naar Indië waren gevolgd met ijzeren regelmaat schreven naar het thuisfront, meestal de ouders. Het ritme werd bepaald door de verbindingen van de boten die de post moesten vervoeren. Dat was in de jaren dertig eens per week: dus 52 brieven per jaar.”[2]
520.000 brieven per jaar
Aangezien er naar officiële schatting in die tijd ongeveer 240.000 Europeanen in Indië leefden waarvan ongeveer 80.000 van niet Indo-Europese afkomst, onder wie vermoedelijk velen die regelmatig naar Nederland schreven, zou het, zelfs als we voor het rekenkundig gemak uitgaan van 8-persoonshuishoudens onder deze groep Europeanen, wel eens om 10.000 keer 52, dat wil zeggen 520.000 brieven per jaar naar Europa kunnen zijn gegaan. Laten we zeggen dat er in de helft van de gevallen geen ‘schrijvende echtgenote’ aanwezig was, dan levert dat toch altijd nog zo’n 250.000 brieven per jaar op; in de tien jaar voor de Japanse inval dus een totaal van 2,5 miljoen brieven. Tegen dat volume afgezet is 600 stuks Tan-Schepersbrieven een relatief bescheiden getal.
Omvangrijke Indische brievencollecties zijn er dus genoeg. Dr. Eveline Buchheim heeft minstens vier schrijvende echtparen in beeld gebracht in haar proefschrift[3], en verder hebben we bijvoorbeeld de al eerder genoemde collectie Kuyck, en de brieven van genie-officier Dirk Hansen[4] of die van Oetje Schulte Nordholt-Zielhuis[5]. Ook is er bijvoorbeeld de door Nelleke Noordervliet in 2004 gekozen selectie uit het befaamde Indische Thee- en Familiearchief Van der Hucht, 375 pagina’s druk Brieven van de thee uit de ongeveer 5000 velletjes brieven, die, zoals bekend, door Hella Haasse al eerder waren gebruikt voor haar roman Heren van de thee uit 1992. Missionarissen, feministen, theeplanters, soldaten, kunstverzamelaars van beiderlei kunne, bestuursambtenaren, actrices, wetenschappers, ingenieurs, huisvrouwen, en zelfs een Javaanse regentendochter, Raden Adjeng Kartini; ze hebben allemaal brieven naar Nederland geschreven en we kunnen die brieven steeds vaker lezen. En nu dan dus ook de brieven van het echtpaar Tan-Schepers.
Reflexiviteit
Zijn de brieven Tan-Schepers dan misschien van uniek belang omdat we temidden van al die andere berichten uit diverse levenssferen nog geen inkijkjes hadden in het leven van een paleontoloog van wereldfaam – want dat was Hok immers? Of in het leven van een jonge Joodse vrouw die, zoals Hok met enige zelfspot grapt, temidden van al haar verenigingsactiviteiten ook nog wel een nieuwe vereniging had kunnen oprichten, namelijk de “VGMC, de vereniging Vrouwen Getrouwd met Chinezen”?[6] Dat is zeker bijzonder, maar naar mijn mening ligt het werkelijk unieke belang van deze collectie toch nog ergens anders. Ik wil dat graag samenvatten in één trefwoord: reflexiviteit. Dit is een lastige, abstracte analytische categorie die om enige uitleg vraagt.
Egodocumenten
Brieven horen net als dagboeken, autobiografieën en memoires tot de zogeheten egodocumenten – een categorie van historische bronnen waarin, volgens de befaamde definitie van de historicus Jacques Presser uit de jaren vijftig van de vorig eeuw,
“de gebruiker zich gesteld ziet tegenover een ‘ik’ of een enkele keer een ‘hij’ [die] als schrijvend en beschrijvend subject voortdurend in de tekst aanwezig [is]”.[7]
Presser kwam kennelijk niet op het idee dat ook een ‘zij’ wel eens een actief schrijvend subject zou kunnen zijn – het waren tenslotte de jaren vijftig – maar verder is zijn bedoeling duidelijk. Het gaat bij egodocumenten om historische bronnen waarin je, of je nu een professionele historicus bent of niet, het gevoel krijgt dat je een specifiek persoon ontmoet, iemand recht in de ogen kan kijken, alsof je er zelf bij bent, alsof je iemand hoort praten. Daarin ligt echter ook precies het probleem van egodocumenten, zodat twee van de meest vooraanstaande egodocumenten-specialisten van vandaag, de historici Arianne Baggerman en Rudolf Dekker, de oude waarschuwing van Pressers tijdgenoot Jan Romein weer hebben opgepakt en het net als Romein hebben over ego-documenten als “de gevaarlijkste van alle bronnen”[8]. Wat ego-documenten volgens deze historici zo ‘gevaarlijk’ maakt is, dat ze ons door hun persoonlijk karakter ertoe verleiden te denken dat we, anders dan bij andere bronnen, zomaar ongecompliceerd direct toegang krijgen tot de historische waarheid. Maar die directe en ongecompliceerde toegang is er in werkelijkheid helemaal niet. Want natuurlijk bèn je er helemaal niet zelf bij, je hoort niet echt iemand praten, en je denkt wel dat je zomaar in iemands leven en zelfs in iemands slaapkamer of iemands hoofd kunt kijken, maar dat is niet zo. In ieder geval niet zonder meer.
Onthullen en verbergen
Brieven laten weliswaar andere dingen zien dan ambtelijke rapporten of historische statistieken, maar die dingen zijn helemaal niet ‘echter’ en staan niet per definitie dichter bij de geleefde werkelijkheid van de schrijvers. Immers, ook al wordt in brieven in de ik-vorm gesproken, niet alles wordt verteld, terwijl sommige dingen juist groter worden aangezet dan ze in het leven van de brievenschrijvers waren. Er wordt ook in de meest persoonlijke brief geselecteerd en gefilterd, bijvoorbeeld op basis van wat de schrijver van zichzelf wil laten zien en op basis van wat zij verwacht dat de ontvanger zou willen horen. De Engelse egodocumenten-specialist Margaret Higonet zegt het in haar uitgave van historische brieven zo:
“We kunnen brieven, dagboeken, memoires of getuigenissen beter niet alleen begrijpen als oprechte uitdrukking van het zelf, maar ook als veelstemmige voorstelling van een zelf, waarbij dat zelf varieert al naargelang het publiek waarvoor het bedoeld is.”[9]
Dat begreep Presser ook wel, want hij noemt egodocumenten elders in zijn werk
“die documenten, waarin een ego zich opzettelijk of onopzettelijk onthult of verbergt.”[10]
Onthullen èn verbergen, en dan nog opzettelijk èn onopzettelijk; hiermee zijn we behoorlijk ver verwijderd van de suggestie dat we in een oude brief iemand die vroeger leefde zomaar in zijn of haar uiterst persoonlijke aanwezigheid direct kunnen ervaren. Als we er even bij stilstaan realiseren we ons dat dit in het hier en nu uiteraard ook niet kan, al zouden we dat misschien wel willen.
Directheid
Zulke directheid van jezelf en anderen verlangen is, om met Baggerman en Dekker te spreken, een historisch verschijnsel dat eigenlijk op zichzelf onderzoek verdient. Dat wil zeggen: je kunt erover nadenken sinds wanneer en waarom mensen eigenlijk zo geïnteresseerd zijn geraakt in het direct willen ervaren van hun eigen en ander persoons ‘ik’ en je kunt ook onderzoeken hoe die menselijke interactie op zoek naar het zelf er nu precies aan toe gaat, volgens welke verschillende conventies, hoe die op elkaar botsen, welke misverstanden en uitdagingen daaruit voortkomen. Ook dit is eigenlijk weer iets wat je in het echte leven niet alleen kunt, maar ook moet doen, soms zelfs om te overleven.
Persoonlijke balans
Zo bezien is reflexiviteit een behulpzaam begrip. Het nadenken over hoe menselijke interactie eraan toe gaat, hoe conventies op elkaar botsen, tot welke grappige, verdrietige, of ook zielsverruimende gevolgen dat kan leiden, hoe je er dan in moet slagen toch elkaar in de ogen te kunnen blijven kijken en te horen praten, en dat dan niet alleen in relatie tot andere mensen maar ook tot je eigen leven - dat is precies het soort nadenken, het soort reflectie, dat in de Tan-Schepers brieven voortdurend gebeurt. Het zal ermee te maken hebben dat Eida inderdaad lid was van die heel speciale interculturele “Vereniging Vrouwen Getrouwd met Chinezen”, dat Hok getraind was in wetenschappelijk analyseren, dat ze zich beiden moesten zien te redden in een huwelijk en een maatschappij die van botsende conventies aan elkaar hingen, het zal mogelijk zijn gemaakt doordat ze elk op hun eigen wijze toevallig begiftigd waren met veel nieuwsgierigheid en met het vermogen om zowel scherp te observeren als daar ook expliciet over te kunnen schrijven, maar hoe dan ook is mijns inziens het unieke van deze brievencollectie dat het leven in Indië met een vrijwel constant volgehouden hoog niveau van reflexiviteit wordt benaderd. Niet bespiegelen in het vage, maar telkens een heen en weer, reflectie dus, tussen persoonlijk leven en het overdenken van maatschappelijke verhoudingen, en dat, misschien het meest zichtbaar bij Eida, in een voortdurend zoeken naar een eigen persoonlijke balans, niet halt houdend voor conventionele grenzen van sekse, etniciteit en politieke overtuiging.
Leven op de muur
Het is in dat licht meer dan passend dat de originele brieven van Hok en Eida nu berusten bij het NIOD, waar ooit een jonge Joodse vrouw, een weduwe net terug uit Indië, in februari 1946 de Indische Afdeling oprichtte. Dat was Elisabeth (Betty) Keesing (1911-2003), die in haar memoires precies zo’n zelfde soort reflexiviteit hanteert en beschrijft als waar de brieven Tan-Schepers door worden gekenmerkt. Zij ziet dat als een aanvankelijk door afkomst gegeven, maar later bewust als nastrevenswaardig gekozen levensstijl, die zij aanduidt als het ‘leven op de muur’[11]. Keesing verstaat daaronder het “leven in meer dan één groep, thuis bij beide of nergens”[12]. Op de grens, zou je misschien ook kunnen zeggen. Zo’n leven gaat niet vanzelf, laat Keesing zien, maar vereist de moed ontdekkingen te doen, grenzen op te zoeken en te overschrijden en daarop te reflecteren, op de muur te gaan zitten en eroverheen te kijken. Ook voor Betty Keesing was, net als voor Tan Sin Hok en Eida Tan-Schepers, haar tijd als pasgetrouwde in het multi-etnische Maleisië en Indië, met later ook de verschrikkingen van de oorlog (haar echtgenoot werd door de Japanse Inlichtingendienst zo mishandeld dat hij eraan stierf), de periode waarin die levensstijl werd geijkt.
Uitdagingen
In het vervolg van wat een soort innerlijke pelgrimstocht was ging Keesing naar eigen zeggen het bestaan als ‘muurbewoner’ steeds overtuigder zien als meer dan een noodgedwongen aaneenschakeling van uitdagingen. Het was ook een kans om jezelf te ontwikkelen tot iemand die in een ruimere werkelijkheid leeft dan de meeste andere mensen. En wel in het bijzonder omdat de muurbewoner zich niet neerlegt bij het zien van andere mensen als de stereotype vertegenwoordigers van een bepaalde klasse, een bepaalde sekse, of een bepaalde etnische groep. Zoals ze schrijft:
“zoveel mensen die levend voor je worden en niet alleen poppen of kapstokken voor je angst zijn”.[13]
Let wel: dat mensen ‘levend’ voor je worden is in de optiek van Keesing dus precies niet het resultaat van de ogenschijnlijke directheid die egodocumenten suggereren, maar een complexe zaak van ervaren en overdenken – kortom, van wat ik hier heb aangeduid als reflexiviteit.
Hok zou dat met haar eens zijn. Hij zegt het zo:
“Het verstand is ook een goddelijk geschenk, dus ook het analytisch kritisch vermogen waartoe ons verstand ons in staat stelt. Waarom kunnen hart en verstand niet samengaan; het hart dat het geheel, het wezen der dingen kan aanvoelen en het verstand dat toetst wat het hart ons voorlegt.”[14]
En in diezelfde brief voegt Eida daar dan meteen aan toe:
“Het is ook heus niet voldoende om godsvertrouwen te hebben? Híj wenst activiteit, wij moeten er ook naar handelen en ons leven maken en niet afwachten!”[15]
[1] Dit artikel is een bewerking van de rede die werd uitgesproken bij de gelegenheid van de presentatie van de website Brieven Tan Schepers in het NIOD, Amsterdam, op 4 oktober 2013 door prof. dr. Mieke Aerts, Wilhelmina Drucker hoogleraar voor de politieke geschiedenis van gender bij de Afdeling Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam.
[2] Fridus Steijlen en Erik Willems (red.), Met ons alles goed. Brieven en films uit Nederlands-Indië van de familie Kuyck. Leiden/Zutphen 2008, p.8.
[3] Passie en missie. Huwelijken van Europeanen in Nederlands-Indië en Indonesië 1920-1958. Amsterdam 2009.
[4] Alles is hier wel vreemd, zooals u begrijpt ... Brieven uit Indië 1910-1920. Z.p. 2004.
[5] Het dagelijks leven in Indië 1937-1947. Zutphen 2008.
[6] De website Brieven Tan-Schepers, brief 1938-09-02.
[7] J. Presser, ‘Memoires als geschiedbron’, in: Winkler Prins Encyclopedie 1958, hier geciteerd naar de herdruk in Uit het werk van J. Presser. Amsterdam 1969, 277-282, aldaar 2777.
[8] zie Arianne Baggerman en Rudolf Dekker, ‘De gevaarlijkste van alle bronnen? Egodocumenten: nieuwe wegen en perspectieven’, Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 1 (4), 2004, 3-22.
[9] Margaret R. Higonnet, Nurses at the front: writing the wounds of the Great War. Boston 2001, Introduction VII-XXXVIII, aldaar p. XXIX (vertaling en cursivering, MA).
[10] J.Presser, ‘Clio kijkt door het sleutelgat’, in: Uit het werk van J.Presser, 283-295, aldaar 286.
[11] Elisabeth Keesing, Op de muur (Amsterdam 1991).
[12] ibid. p. 12.
[13] ibid. p. 200.
[14] De website Brieven Tan-Schepers, brief 1939-08-02.
[15] ibid.
Donaties
Donaties
De stichting SBTS heeft zich ten doel gesteld om de website Brieven Tan-Schepers minimaal de komende 10 jaar actief en up-to-date te houden. Daarmee is een bedrag van € 6.000,- gemoeid. U kunt dit initiatief steunen door donateur van de Stichting Brieven Tan-Schepers te worden. Donaties aan de SBTS, een culturele ANBI-stichting, zijn tot en met 2017 voor 125% fiscaal aftrekbaar.
Om aan te geven dat u de Stichting SBTS met een donatie wilt ondersteunen, kunt u hieronder de benodigde gegevens invullen. De Stichting SBTS neemt dan contact met u op. U kunt ook eenmalig een willekeurig bedrag overmaken op NL04ABNA0576060305 t.n.v. Brieven Tan-Schepers Amsterdam, onder vermelding van “Donatie SBTS 2015”, of gebruik maken van Paypal:
1945-12-05 Mien Tan Ping Ie aan Eida in Borromeus ziekenhuis
MIEN
Lieve Eida,
Mag ik je alvast hartelijk ge-
lukwensen met Axel’s verjaardag[1] –
Hierbij onze cadeautjes voor Axel. Taart-
jes zijn overigens te krijgen. Hoe gaat ‘t
nu met je arm? Ik kan nog steeds
niet goed lopen, zodat ik je nog niet
kan komen opzoeken. Ping Ie heeft ‘t erg
druk met Roode Kruis werk.
[2]
Wij bidden iedere avond voor Hok
en voor je spoedig herstel.
Mocht je nog ’t een of ander nodig
hebben, wil je ’t de kinderen zeggen?
Met vele hartelijke groeten en veel liefs
Mien
1945-12-07 Mien Tan Ping Ie aan Eida in Borromeus ziekenhuis
MIEN
Lieve Eida,
Jammer Eida, dat
ik je niet gesproken
heb eergisteren. Ik weet
niet of ik nog komen kan
want ik kan zo moeilijk
de auto krijgen. Intus-
sen zijn onze logees
weg. Er is dus plaats ge-
noeg, maar toch is
het beter als je niet komt
logeren. De omstandig-
heden laten ’t niet toe,
wij moeten zo voorzich-
tig zijn. Mocht ik je
nog persoonlijk spreken,
zal ik je nader uitleggen.
Ik hoop dat je ’t begrij-
pen zult. Bezoeken kan je
me altijd, er moet een
RAPWI dienst zijn die
je uit en thuis kan brengen.
[2]
Zou je niet daarmee
kunnen komen, en je
weer laten thuisbrengen?
Schrijf me even
wanneer of je komt.
........ veel liefs
Mien
1945-08-26 Lykle Schepers aan Hok
LYKLE
Baros 26/8/45
CP[1]
Beste Hok,
Het gerucht gaat hier,
dat jullie morgen uit ’t IVe weg gaan
naar Bandoeng. Mocht het waar
zijn dan zullen jullie zo niet morgen,
dan toch eerder dan wij “vrij” zijn
en het lijkt me wel goed daar even
op deze wijze op te reageren. Voor ‘t
geval, dat je de kans zou krijgen al
gauw berichten te verzenden naar
een of meer kampen even hoe het
met mij gaat en gegaan is. Ik ben
eigenlijk de gehele internering niet
ziek geweest, behalve een tijdje sukkelen
met een zwerende wond en een heel
licht geval van dysentrie. Ik heb al-
door wel ’t een of ander baantje gehad,
voel me dan ook volkomen fit, al ben
ik uiteraard belangrijk afgevallen.
De rest weet je zelf wel te vertellen.
Voor zover ik gehoord heb van een
jongen Wintgens zit Jan[2] met de oudste 3
in het 15e.[3] Van Tine heb ik een brief-
kaart van omstreeks febr. waar alles
behalve de laatste zin uitgekrabd was.
[2]
Zij was toen bij Eida. Van Lotty[4] heb
ik een briefkaart van 24 juni: alles
heel goed. Daar was ik erg blij mee,
want sedert okt. had ik niets gehoord.
Zij schijnen in Ambarawa te zitten en
Menno[5] ergens in de buurt op een boerderij.
Wally ligt nog in ‘t hospitaal, zal nog
wel even duren, niet tegenstaande de
belangrijk betere voeding van de laatste
dagen. Over Krijken in het M. Hosp.[6]
heb ik niets meer gehoord. Ik zelf zal
na afloop wel met de Centr. B.P.M. lei-
ding mee moeten (vermoed. Batavia) en
in dat geval zal Lotty wel heel gauw
over mogen komen, maar dat regelt
zich vanzelf, als het eerst maar zo
ver is. Voor huisvesting schijnt te
worden gezorgd en op reis zal ze worden
geholpen. Ik zal zelf ook proberen
al gauw contact te krijgen, maar
misschien lukt het jou nog eerder.
Tot kijk in hetzij Bandoeng of
Bat.[7] en de groeten aan alle familie en
kennissen; ik hoop dat Eida en de kinderen
het goed maken, na deze beroerde tijd.
Saluut,
Lykle
[1] CP (schuin boven Beste Hok geschreven) is een gewestcode.
[2] Jan Albert Schepers, echtgenoot van Tine Schepers-van Zijverden.
[3] 15e Bataljon in Bandoeng, waar ook Axel zat.
[4] Lotty Schepers-Wigersma, echtgenote van Lykle Schepers.
[5] Menno Schepers, oudste zoon van Lykle Schepers en Lotty Schepers-Wigersma.
[6] Militair Hospitaal.
[7] Bat. = Batavia.
1945-09-22 Tine Schepers aan Hok
TINE
Zaterdag 22 sept. 1945
Geachte Mevrouw Bartholomeus c.s.
Verzoeke de door mij
achtergelaten koffers, teilen, 2
matrasjes mede te geven aan
mijn neef Dr Tan Sin Hok.
Een koffer was achtergelaten
Bij de post en Luit. Hooyen
Weet hiervan.
Met dank en vriendelijke groeten
T. Schepers-van Zijverden
Hotel Koningsplein Z. 10.
Accoord
Handtekening Hooyen
Res 1e Lt belast met toezicht
namens de R.A.P.W.I. op het
Hotel Koningsplein Zuid no 10.
Identiteitsverklaring Eida Tan-Schepers - 1 november 1945
https://brieven-tan-schepers.nl/index.php/itemlist/user/42-superuser?start=10#sigProId1d034e9719
Toelichting
In brief 1946-01-01 schrijft EIDA: “Gister was ik de hele morgen met Axel op stap om papieren te verzamelen – ik bezit niets meer van papieren: geen trouwboekje, geboortebewijzen, diploma’s – alleen liet Hok nog een brief voor me maken dat ik, met hem getrouwd was en drukte me steeds op het hart dat bij me te dragen en zo had ik hem in m’n tas die voor me gered werd ... "
NB. HOK verzocht om onderstaande verklaring een maand voor zijn dood. [red.]
---------------------------
LANDELIJK HOOFDBESTUUR van de
VERENIGING van PREANGER CHINEZEN
Gardoedjati 16. Tel.751, 752, 753, 732
BANDOENG
Bandoeng 1 november 1945
VERKLARING (=SOERAT KETERANCAN)
Ondergetekende Mr Thung Djie Leh[1] verklaart namens het Landelijk Hoofdbestuur van de Vereniging van Preanger Chinezen dat
Mevrouw A.M. Tan Schepers, leeftijd 30 jaar,
de wettige echtgenote is van de Heer Dr. Ir. Tan Sin Hok, wonende te Bandoeng, Engelbert van Bevervoordeweg 12,
en dat zij Chinese ingezetene is.[2]
Chinees stempel
Thung Djie Leh
Extracts from a Diary of a Dutch Officer in Java (1945)
In December 1945 Anneke van der Laan, Eida's eldest sister, delivered a radio speech in English based on the letters she had received from her husband, Thijs van der Laan, from Batavia between November 4th and December 2nd 1945. As a jurist working for the Dutch Government, he was dispatched from Curaçao to Java in 1944 in order to restore Dutch law and order after the capitulation of the Japanese. He was promoted to lieutenant-colonel to allow him to travel in war time (1944) and became a member of Lord Mountbatten's staff stationed in Kanay, Colombo. He travelled with the US armed forces to Java via Australia, New Guinea and Borneo (Balikpapan). As a military, he visited the concentration camps in Batavia in November and December 1945. [ed.]
Extracts from a Diary of a Dutch Officer in Java
4 October 1945. Here I am, back in Batavia, Java, after an absence of seven years. What a change have I noticed already on my way from the airport to NICA (Netherlands Indies Civil Affairs) Headquarters: all of the formerly neatly whitewashed homes looked grey and dirty, the gardens were overgrown with weeds and grasses, the streets full of holes and the filth of years. On the streets we met several trucks loaded with Indonesians, crying "Merdeka"(the Malayan word for Freedom). The tram wagons were painted with slogans to the same aspect: "We don't ask for freedom, we have the right to freedom", "We don't want NICA", "Van Mook what are you doing here" – not such a nice welcome for us! And we met too several beautiful gleaming big cars.... with Japanese officers who saluted and bowed correctly without any attempt to conceal their triumphant smiles!
In Headquarters we had one bathroom for 150 men and for our food we had to walk 10 minutes to an Army-kitchen where we got after waiting in a row some rice with a kind of vegetable sauce over it.
Here I found the first Internees-camp, where our fellow-country-men still live as they did under the Japs, because outside the camps there is no safety for them – only the food has improved a little, thanks to the Red Cross. It was in one word horrible. All was filthy, dirty, decrepit : barbed wire all around, no beds, only mattresses, but no one for each person, mosquito's in millions and no nets. Most of the internees walked miserably and nearly senseless around, unaware of their surroundings, a few of them, though physically as badly off as the others, recognized me; one could only whisper; another was nearly blind, all because of vitamin shortage – an awful reunion!
6 October. Today I visited Camp Tjideng which is the worst I have seen so far. It consists of several very small houses in which are squeezed as many women and children as could go into it: in one small house of five rooms of about 25 m2 surface I counted 86 women lying on their mattresses on the bare floor with children crawling over them leaving not an inch of walking space. Not a single chair or table, cooking they had to do in the heat of the sun outside on wood or charcoal. Thus 10.000 women and children have lived for more than three years under the Japs who wanted to starve all of them, and diminished the food every day until they have got absolutely nothing but one heaped dessertspoon full of dry rice for the whole day! The worst cases of starvation had already been taken to the hospitals, but what I saw was a challenge to heaven. The women looked old and tired out with grey hair and hollow eyes, clothed in a few rags; the children are all bones: arms and legs thin as twigs and they have become some sort of savages, growing wild without any schools. The putrefaction is incredible: the Jap has shut off the water pipes and destroyed the sewerage-system. The women had to carry their excrement to holes, belonging to the old sewerage-system and if these got clogged they or their children were forced to go down into it to open them up again. The water they had to carry from wells in buckets that were too heavy for their diminishing strength. I have never in my life seen as many flies and at night they have myriads of mosquitos.
I met some of our old friends there who had come over from Bandung during the time that the Japs surrendered and there was a great confusion. They tried now to help their wives who are at the end of their resistance. The men have been in the mountains in cooler spots and are a little better off than the women, the boys over 13 years of age were in separate boys-camps in the middle of Java. Whenever I visit a camp I have my pockets full of soap, toothpaste, toothbrushes, cigarettes etc. You cannot imagine the elation they show when they receive these presents. And the only thing to do next is to listen to their tales – which they can tell at last, ...... to keep silent over so much misery. For hours at a stretch they had to stand attention in the sun with the children, some of the women's heads were shaved bald , some days the Japs put down the food in the middle of the camp, forbidding them to touch it unless they were naked. When they asked for firewood they brought them whole tree trunks without any tool to work.
4 November. Today I have been here a whole month and when I look back over this month I feel a great disappointment over the situation. Instead of improving, living conditions are getting worse by the day. The internees are still living in their miserable camps, the food is diminishing, because the Indonesians prevent their good-willing fellow countrymen from selling anything to white people, thousands of families still live separated, no work can be done because of the complete anarchy and every day some of us are murdered in plain daylight. The internees that are the fittest have tried to do some office-work, but after 1 or 2 hours they had to give up and every day they achieve less. The food for all of us consists of porridge of starch in the morning and two times rice with a watery soup, at noon and in the evening. Our only beverage is water: no coffee or cacao or tea in this country where these foodstuffs grow!! The Red Cross-workers are unable to help, because they are the aim of the hatred of the population wherever they show themselves.
And the future looks worse still, for the Japs have destroyed our carefully organized distribution-system by creating all over Java a system of closed areas that had to be self-supporting, causing a rice-shortage in some and a rice-abundance in other parts of the country. But because the Jap took away the surplus, the Javanese in the rich [2] areas planted less and less every year and now production is insufficient. If we had been able to put in the distribution-system that the government planned in Brisbane present provisions could have lasted until next harvest – as it is now, famine is inevitable.
16 November. It was officially announced today that since the 1st of October 116 persons have been declared missing, the real figure will undoubtedly be much higher still. Nobody has the faintest idea of what happened to them, but it is pretty certain that all of them have been murdered. Even women are kidnapped, and Red Cross-workers. The extremists fire on us from passing cars, from trees and even throw sharp knives into passing cars, from behind hedges! We are not allowed to go out into the streets unless at least two or three are together and with our weapons ready for use, and we stay in our quarters after 6.30 p.m.
Sukarno has occupied all vital public utilities: the waterworks, the electricity-company, post-office, telephone- and broadcast-installations and all governmental buildings – and they function pretty badly: the light is weak and many days we have no water at all. The Indonesian newspapers incite to murder every European, the Indonesian broadcast spits heaps of dirt over British and Dutch alike and what they have done to prisoners of war and internees is worse than the Japs have ever done!! Hundreds of women and children have been murdered in Surabaya with bayonets, kidnapped men are cut into pieces alive and the chopped-off limbs are thrown away in all directions, men have to walk between two rows of Indonesians, armed with sticks, clubs, spears, knives until they die. The food in the camps is according to a report of Prof. van Veen, head of the Medical Service of the RAPWI (Rehabilitation of Allied Prisoners of War and Internees – already carrying the nickname of "Retaining All Prisoners of War Indefinitely"!!) worse than it has ever been under the Japs – and we get, as is reasonable, less than they got.
19 November. Yesterday I happened to drive in a car into the middle of a street battle, luckily the driver drove on at full speed and so we arrived safely in our lines, where we could not proceed further and had to witness the fighting from behind a tree – after a while the street was full of wounded and dead. In the streets you see no people anymore, the shops are empty, it seems that Indonesians flee from Batavia, the police does not dare to intervene out of fear of their countrymen and it is just the same with the servants: they are threatened if they co-operate with us – and so we do the housework ourselves: making our beds, mopping the floors, washing our dishes and our clothes. They smuggle Indonesian troops into Batavia by train under the pretext that they are policemen. In a Japanese truck that brought food to the Vincentius-hospital were found underneath the foodstuffs 4 machine-guns and 2 boxes filled with hand-grenades!
Luckily the British have now declared: "The gloves are off now" and "The whole world must know how these uncivilised barbarians slaughter innocent women and children" which expressions have succeeded to give back a little hope to the ex-internees who have endured the maltreatment of the Japs admirably but cannot stand very much more of this misery.
2 December. Today I got the bad news that our brother-in-law (in the town of Bandung) has been murdered (or burned alive? nobody knows exactly how it happened) by a yelling bunch of Indonesians. Your sister is in a hospital with a shot through her elbow and their eldest boy has glass wounds. But communication with the hospital is impossible –Bandung has no traffic anymore: battle and fighting all over the town. Especially the camps are ready targets for the rascals for they are mostly built of straw and bamboo and burn after a few hand-grenades and shots! In the neighbourhood of the Hospital 38 houses were burnt down by throwing "Gasoline-bombs" into them; in one of the houses the extremists locked in 14 Europeans and burnt them alive.
Some of the pavilions of the Hospital where women and children from the burnt houses had taken refuge were fired upon from machine-guns. The whole white population of Bandung, consisting of ex-internees and ex-prisoners-of-war live on British army-ration: no vegetables, fruits, eggs or milk are obtainable.
Thus live thousands of Dutch citizens nearly 4 months after the Japs surrendered without any hope of liberation from their plight!
1946-02-13 - Enveloppe met nagekomen post
In deze enveloppe arriveren als nagekomen post de brieven die Menno en Sari Schepers-Cohen eind 1945 naar Java stuurden. De post bereikt Eida via het Evacuatie Centrum Merdika in Bandoeng halverwege februari 1946.