EIDA
11 oktober 1939.
Mijn lief Mamaatje –
Je brief die ik gister kreeg was er één welks inhoud ik moest betreuren. Ik droomde voor enige weken een gelijksoortige droom als jij nl. dat jullie ons kwamen opzoeken en mij eerst met minachtende blikken aankeken, maar nadat ik je had uitgelegd wat ik bedoeld had met die brief, gaf je mij de hand en het was alles weer prettig als tevoren. – Waarom zou dat niet kunnen, Mam. In werkelijkheid kunnen alleen onze zielen samen spreken, maar wij kunnen ons daar niet bewust van overtuigen en moeten het per brief proberen eens te worden. – Ik kan me voorstellen hoe je tegenover de inhoud van de bewuste brief staat en zegt, na lezing, “er is iets waars in” of ”er iets niets waars in”. Het laatste is je opvatting – laten we dit geval dus bekijken: ik schrijf je een brief, waartoe ik mij geroepen voel; ik voel mij een werktuig en heb te gehoorzamen. Ik schrijf dus iets wat mijzelf als een openbaring lijkt en hoop jou erdoor te bevrijden. Hoe is mijn houding ten opzichte van jou: dezelfde als tevoren, dezelfde als erná en dezelfde die hij steeds zal blijven. Ware die brief niet uit liefde, maar uit wrevel, minachting of wat dan ook geschreven, waartoe zou ik mij al die moeite gegeven hebben, waarom zou ik het risico van jouw onaangenaam antwoord hierop hebben willen lopen – Zoiets heb je toch niet over voor iemand, voor wie je geen waarachtige liefde en achting koestert. – Jij ontvangt de brief – je bent teleurgesteld dat iemand je op die manier ziet. Je ziet niet dat er maar één zijde van je leven belicht wordt en er gezwegen wordt van alle andere zijden, die wél opbouwend geweést zijn en nog zijn. Je verscheurt de brief, bang dat een ander eens zou kunnen lezen wat een dochter aan haar moeder schrijft. Zover was het overigens nog niet, daar er in Holland geen oorlog is en voorlopig de kans nihil is dat een ander je brieven leest, de werkelijke reden is dus dat je de inhoud zo’n nonsens vindt, dat je die niet nog eens onder de ogen wilt krijgen. Hiermee bewijs je dus dat je de brief voor 100% nonsens vindt. Dit is alles duidelijk maar nu: waarom verander je dan van houding. Onze houding ten opzichte van onze medemensen wordt toch door onszelf bepaald en door een wisselwerking tussen 2 mensen. Bij mij is er niets veranderd – jij legt de brief naast je neer – zoals uit het verscheu- [2] ren is gebleken, maar je houding verandert. – Je gaat niet meer zoveel schrijven als je deed, niet meer op de toon waarop je dat gewend was, en je doet dat omdat je een gedachte uit die brief (die je voor 100% fout acht) meent in daden te moeten omzetten. Wanneer je die brief fout acht, moet je ook geen enkele handeling daarnaar veranderen en zeker niet gedachten in de brief leggen die er niet ingelegd zijn. – Als je dus van mij gelooft dat er bij mij geen enkele verandering ten opzichte van jou heeft plaatsgehad en jij meent de brief-inhoud voor 100% fout te moeten achten, dan blijkt hieruit dat je houding tegenover mij ook geen verandering behoeft te ondergaan en zelfs niet logisch gesproken kán ondergaan. Waarom zouden wij tenslotte niet ons zelf even kritisch kunnen bekijken als een ander. Kúnnen wij dat, dan is er niets op tegen dat wij eens horen hoe wij van een andere zijde belicht kunnen worden. Wij bekijken die kritiek op ons gemak, zonder ons op te winden en zien aan alle kanten of wij er een waarheidje, hoe klein ook, in kunnen ontdekken. Kúnnen wij er geen waarheid in zien, dan leggen wij de kritiek naast ons neer en gaan met opgeruimd, verrijkt hart verder, omdat wij ons zelf aan een nauwkeurig onderzoek hebben onderworpen en hebben kunnen constateren dat de kritiek fout is en wijzelf goed en dat verheugt ons omdat wij zien dat wij op het goed pad zijn. – Maar zijn we boos of teleurgesteld over kritiek en leggen we die naast ons neer, voórdat we ons zelf aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen hebben, dan blijft er wrevel over, wrevel tegenover de kritiek, wrevel tegenover ons zelf, we onthouden de onaangenaamheden uit de kritiek, die in ons oor blijven hangen; we onthouden woorden en zinnen, uit hun verband gerukt, omdat we het geheel niet onder de ogen gezien hebben en niet op ons gemak nauwkeurig hebben bekeken – Hádden we dit gedaan, dan was de rust over ons gekomen van de zelfbewuste, die weet op de goede weg te zijn. Want geen kritiek kan ons van ons stuk brengen, wanneer wij duidelijk voór onze ogen zien welke weg door ons bewandeld wordt, hij kan ons er dan alleen nog meer van bewust maken dat wij zelf onze eigen weg moeten bewandelen en ook bewandelen, en niets ons daarvan kan doen afwijken en niets ons kan deren. – Let dus wel, Mam, het gaat er hier niet om wat één ánder van jou vindt, maar wat jij van jezelf vindt. Dat is het enig belangrijke. En dát is de reden [3] dat ik je schreef er niet verder op ín te willen gaan, omdat wij zelf verantwoordelijk zijn over ons eigen leven en niemand onze rechter is dan onze Schepper zelf.
Wat betreft je brieven: je weet heel goed dat ik je brieven dolgraag lees, waarom zou je opeens niet meer schrijven – ik kan er niet genoeg op wijzen dat er bij mij niets is veranderd t.o. van jou –
Ik weet zelfs niet meer wat ik je geschreven heb, natuurlijk nog wel enigszins, maar niet meer nauwkeurig, omdat ik echt het gevoel heb een werktuig geweest te zijn zodat de inhoud míj niet eens aan ging, maar enkel en alleen voor jóu bedoeld was. Dit is mijn oprechte mening en geen proberen me eruit te redden.
Ik begrijp niet waar je het uit opgemaakt hebt dat ik alleen niet dankbare gedachten voor je zou hebben en geen liefdevolle.
Denk een goed na, Mam, of ik niet echt van je gehouden heb, denk eens aan alles wat we samen beleefden en elkaar schreven. Als daar niets echts in was, wat is dan wel echt? Heb je niet altijd in mijn ogen m’n gedachten kunnen lezen, was er contact tussen ons of niet? Hoe hebben wij het gehad samen in Adelboden? Was het een heerlijk samenzijn of niet. Je kunt toch niet beweren dat dit alles door die ene brief nu opeens waardeloos is geworden – voor míj is dat althans gelukkig niet. Voor mij ben en blijf je dezelfde en zul je steeds dezelfde zijn, wát er ook gebeure. Ik zou eerder zeggen dat je meér van een mens kunt houden, die je doorziet en begrijpt, dan van één die je een raadsel en dus vreemd is. Opeens in die nacht zag ik je voor mij, speciaal in de moeilijkheden van je leven, die me voórdien duister waren. Ik meende je te begrijpen, je te kunnen helpen, je niet te veroordelen: “wie uwer zonder zonde is werpe den eersten steen”. Wat een prachtig waar zuiver woord.
Neem Hok: alles wat ik over hem en over ons huwelijk schreef, lás hij. Het was ook een bittere pil, het was niet prettig te horen. Hij was er dagenlang van onder de indruk, teleurgesteld, beledigd. Maar aan mijn houding merkte hij, hoe scherp ik zijn fouten ook zag, ik toch het goede in hem bleéf waarderen en [4] langzamerhand heeft hij zich zelf weten te overwinnen door kritiek te kunnen verdragen. Zelfoverwinning is de schoonste overwinning. Mijn lief Mamaatje: onthoud dus goed: ik veroordeel je niet, ik houd van je als vroeger – het woord is dus aan jou.
Omhelsd Eida.
[5]
Lief Mamaatje –
Eventjes nog een “eigen” brief – als je daar tenminste nog van gediend bent. Ik hoop dat je er over heen bent, over de schok die je daar door gekregen hebt. Natuurlijk zal ik wel het nodige overdreven hebben, maar ik denk toch wel dat je er iets waars in zult vinden. Let eens op, Mam, als je straks kopjes wast en stofzuigt, bedden opmaakt en kookt of je dan werkelijk intens blij bent dat je dat werk mag doen. Wij weten allemaal theoretisch dat te mogen werken een gunst is (zie de straf als werkeloosheid) maar brengen wij die wetenschap nu te allen tijde in gebruik? – Je zegt zeer terecht dat er op míj oók de nodige kritiek is, op mijn daden en op wat ik verkeerd deed of naliet. Inderdaad ís er kritiek op ieder mens en ik zelf ben altijd blij geweest wanneer iemand ware kritiek op mij uitoefende. Daárom ben ik zo gesteld op Houw en op Nanda, omdat zij zuiver ook míjn fouten hebben gezien – Omdat ik altijd blij ben wanneer ik ware kritiek hoor, meende ik dat ik geen minuut mocht laten verlopen nadat ik meende je zuiver te zien – ik stond er om 5 uur voor op nadat ik er ’s nachts over had nagedacht. Zie je, [6] Mam – ik houd nog altijd op dezelfde manier van je; misschien nog meer als vroeger omdat ik je nu helemaal kan begrijpen. Heus ieder mens heeft zijn fouten, daarom is hij nog geen Judas. Omdat ik kritiek heb op Anneke, verguis ik haar toch niet helemaal – ik zie heel goed ook haar goede zijden, die ze vele heeft. Maar die bewuste brief legde alleen de vinger op de wonde plekken en al het goede was even op de achtergrond, maar het goede ís er bij jou, lief Mamaatje, goddank en heel veel – jíj zult toch ook wel je kritiek op óns hebben, goddank, want liefde is niet blind maar integendeel helderziend.
Emma en ik spraken met Kerstmis veel over jullie en over onze verloven. Zij had wel degelijk haar kritiek op je, evenals ik, maar we konden elkaar niet voldoende verzekeren hoe blij we toch met zo’n Moeder zijn en hoe we met jou en Vader geboft hebben! Dat sluit elkaar niet uit – hoe zuiverder wij elkaar zien hoe minder kans op botsingen – Maar het allerbelangrijkste ter wereld is de zelfkennis. Dag lief Mammeke, weer omhelsd door
Eida.