1930-12-02

EIDA

Dinsdagavond 2 dec.’30

Geliefden –

Nu wil ik allereerst m’n zusje eens toespreken, die zoveel lange brieven aan ons richtte. Lieve Em, het meest frappeerde me in één van je brieven dat je margarine op je brood eet en ik kan niet nalaten je in hoge mate te bewonderen. Dat jij, aristocrate, afstammelinge van zulke fijn-tongige ouders je tot zoiets kunt vermannen. Nu zie ik in, dat je niet langer “het kleine Zusje” bent, maar een werkelijke jongedame op kamers, die zich in dit leven in veel heeft te schikken. Toen ik las van het kabaal in de pijp van je vaste wastafel veroorzaakt door anderen, moest ik denken aan de slaapkamer van T. Leidie met waskommen en –kannen en aan de dunne dekentjes, te smal voor het bed, waaronder ik maar niet warm kon worden ’s winters en net als jij was ik ook om die redenen extra blij als het vrijdag was! Het is toch maar gelukkig dat wij altijd zo’n toevluchtsoord hadden/hebben en dat jij niet te veraf woont om het te gebruiken. – Nog wat anders, over je verpleegsterschap. Zeg nu maar niet “houd je mond” zoals Dr. Kuyer altijd zei wanneer ik hem een goeie (?) raad wou geven om me eerder naar huis te laten gaan!, want dan zeg ik ook tegen jou, zoals tegen hem: ik heb toch recht van amendement! – Ik heb nu erg lang verpleegsters kunnen bestuderen en ik weet niet anders dan dat het een erg vermoeiend en zeer menslievend en ook nog ondankbaar baantje is. Je sjouwt [2] aan een stuk door en je mag geen kritiek op je patiënten hebben. Je moet doen alsof je ze in hoge mate sympathiek vindt. Bedenk dit, dat het niet allemaal mensen uit onze stand zijn, die je onderhanden zult moeten nemen. Ik denk hierbij aan m’n laatste kamergenote, die over de meest onsmakelijke dingen mopjes tapte. Ik ging er nooit op in, maar deed of ik niets hoorde, maar een verpleegster moet nog glimlachen ook, zij mag zich niet ergeren, want juist de opgeruimdheid en vrolijkheid maken een mens beter. Ik zeg niet dat jij die eigenschappen niet bezit, daarvoor ken ik je te goed, maar om ook als je moe bent (je hebt veel werkuren op een dag), en misschien geen prettige omgang hebt na je werk en geen gezellige kamer (intern) altijd in je evenwicht te zijn, lijkt me een enorme toer. Sinds wij weg zijn, ben je blijkbaar al erg veranderd (zie de margarine!) dus misschien durf je dit aan – gaarne antwoord met jouw inzichten.

Ondertussen zijn jullie al haast aan Oudjaar toe en al terugkijkend op dit jaar, zeggen we “volgende keer beter”. Jullie 3 kinderen zijn eensgezind in dit jaar ziek geweest om niet voor elkaar onder te doen. Aldus springen we met ons allen, levendig en wel, uit het “verdomhoekje” vandaan en gaan weer van de “zonzijde” genieten, wat een pret. Ziehier mijn Oudejaarsavond preek. Dus nu meteen: Gelukkig Nieuwjaar! Weest overtuigd dat wij hier in de verte ons voornemen dit ook zelf ten uitvoer te brengen. –  

Dus nu de gewone zaken: Hok heeft weer Gemeenteraadsvergadering gehad, [3] nu over de begroting en hij werd tot secretaris gepromoveerd voor één keer en zit nu de notulen uit te werken. Hij doet alle pogingen om mij te dresseren, als voorbeeld Jaap en Katy nemend! Katy zegt nl. geen stom woord meer wanneer Jaap ook maar één boek openslaat. Ik ben bepaald moeilijk in dat opzicht! Over het algemeen kan ik heel goed m’n mond houden, maar er zijn bepaalde uren van de dag dat veel woorden me goed doen! Als Hok middenin een zin is, mag ik niks zeggen en het lastige is dat hij juist altijd middenin zinnen schijnt te zijn! Ik heb een zwaar hoofd in m’n algehele onderwerping, maar ik leer langzamerhand wel hoe m’n man te behandelen – eerstdaags komt er dus een handleiding van me uit! – Wat mijn onderdanen betreft, die doen het elke dag beter, alleen met m’n knieën heb ik nog last, maar ik zal daar maar eens speciaal mee oefenen. Iedereen wil me komen opzoeken. We hebben Juffr. Potjer al gehad, maar na afloop duizelde het me wel een beetje, ze praat ook vlug en veel. Hok heeft gelukkig de conversatie ter hand (!) genomen. Het is raar, maar het is net of ik twee maanden van de wereld ben afgesloten geweest, een winterslaap heb gedaan! Ik ben converseren absoluut verleerd, trouwens in de 9 maanden kon ik het ook niet goed. Toen interesseerde me de boel zo weinig, ik moet het weer aanleren. Zwijgzame mensen worden voorlopig geweerd. – Ik hoop erg dat je naar de Huishoudschool receptie bent gegaan, dat je het nieuwe eens voor ons [4] kiekt. Leuk dat Tante Jacq. overkwam. Een wonder dat ze nu zo weinig last meer heeft van reumatiek nu Annetje in Den Haag woont! Dat heb je haar zeker ook gezegd hè. Wat worden jullie angstig knap in het Maleis – ik zal verplicht zijn er ook nog wat in te studeren, om niet al te zeer bij jullie achter te staan! – Wij krijgen jullie brieven niet dadelijk van Medan, luchtpost doet niks voor niks! – Je schrijft over kalk die me beter zal maken en nu moet ik je vertellen van die kalkinjecties. Dr. Sparmann gaf ze gelukkig zelf en wel in m’n slagader aan de binnenkant van m’n elleboog, hij waarschuwde gelukkig van te voren, want ik stond opeens in brand van binnen, een allergekst gevoel in al je ledematen tot je kleinste vinger en teen. Ik schroeide haast! Het is gek dat je op den duur niet ongevoelig wordt voor injecties. Je gaat ze juist telkens meer voelen, maar ze duren gelukkig meestal kort, maar de ene Zuster kan ’t beter dan de andere. Van de nachtzuster voelde ik het ongeveer niet, maar Zuster Valencia was zo bang me pijn te doen dat ze de naald er niet met vaste hand in prikte, maar vlak onder de huid schoof, waar je juist het gevoeligst bent. Maar dankzij de morfine voelde ik het toch niet zo erg en het liet me vrij koud. – De dokter is hoogst enthousiast net weer vertrokken. Hij vertelde dat hij aan alle doktoren die hij ziet, vertelt van mijn bevalling en dat ze er geen van allen ooit van gehoord hebben. Bijzonder toch! Ik moet nu m’n knieën oefenen. Dr. Kuyer is zo’n echt gezellige man, hij bleef erg lang en toen moesten we nog eten en nu om 10 uur ben ik net klaar, Hok een half uur eerder!! Dag Eida

[5]

HOK

G. De dokter is net geweest. Hij kwam toen ik net een graat van een tong (vis!) in mijn keel had. Die graat ging blijkbaar niet meer voor de dokter vanzelf weg. Over Eida was hij erg tevreden, hij vond haar er erg goed uitzien, althans niet als iemand die al zoveel achter de rug heeft. Het gaat dus erg snel naar zijn zin. Gisteren heb ik commissionale begrotingsvergadering gehad, waarbij ik tot rapporteur benoemd ben, met het gevolg, dat ik de notulen te maken heb. Erg vervelend werk. Gelukkig zijn die al klaar. Ook mijn publicatie is klaar. Hij komt deze week uit. Er is heel veel over te doen geweest. De Jongh had geen overwegend bezwaar, dat ik haar in een niet-dienst periodiek plaatste – hoewel die qua inhoud daarin hoort. Eerst was hij bang, dat ik me met de nieuwe ideeën die daarin geuit worden, zou blameren. Nou, dat was een oordeel van iemand die het werk niet kan beoordelen! Ik gaf hem de verzekering dat hij daarvoor niet bevreesd hoeft te zijn, want dat alles verantwoord is. Met de Jongh heb ik ook geen last gehad, maar wel met het onderhoofd van de Dienst, die tevens hoofdredacteur van het tijdschrift is, waarvan ik ook redacteur ben. Het onderhoofd is een versleten oude heer, goedig, maar absoluut besluiteloos. Toen hij hoorde dat de Jongh wel enige bezwaren had, toen had hij natuurlijk absoluut bezwaar tegen plaatsing. En ik zei, daar komt niets van in, ik ben zelf redacteur en ben de enige die mijn werk beoordelen kan. De bezwaren die het onderhoofd had waren ook alle van secundaire aard, het primaire bezwaar was eigenlijk geen bezwaar, maar alleen om geen moeilijkheden met de Jongh te krijgen, die bij voorbaat er niet waren, omdat de Jongh tenslotte toch zijn toestemming voor publicatie had gegeven. Ik heb me toen verzekerd van de stem van de derde [6] redacteur en het stuk meteen laten zetten. De volgende dag vroeg de hoofdredacteur me hoe het met het stuk stond, waarop ik antwoordde dat het al naar de drukker was. “Zo, doet u het op eigen houtje” was zijn antwoord, waarop ik nijdig werd, en zei, dat ik zelf redacteur was en de derde ook voor plaatsing was. Daar kon die goede man niet bij, want in zijn idee is hij de man die alles te zeggen heeft, terwijl zijn mede redacteuren slechts correctie-bazen zijn. Het enige wat ik van die hoofdredacteur nu nog gemerkt heb, is, dat de Jongh naar mij toekwam om me zijn verwondering te zeggen, dat ik buiten de hoofdredacteur om het stuk had weggezonden. “In mijn redacteurtijd zou het niet gebeurd zijn” zei hij. Toen was ik nogmaals gelaaien, en zei, dat in de redactie het democratisch principe heerst, en elke redacteur gewoon of hoofdredacteur een gelijkwaardige stem heeft, tenzij het bij ons anders is, maar dan leg ik meteen mijn redacteurschap neer. Toen zette de Jongh zich schaakmat door te zeggen, dat de dienstleiding met deze zaak niets te maken heeft. Het typeert de lamlendigheid van de hoofdredacteur dat hij het diensthoofd op me afstuurt. En het geval wil, dat tot nu toe ik alleen, vrijwel alles te zeggen heb over plaatsing of weigering van artikelen, en dat ik al het redactiewerk doe. Maar nu komt de zaak principieel in de Algemene Vergadering, en er zal gesproken worden over de verhouding hoofdredacteur - redacteur - diensthoofd, etc. De oude heren beschouwen ons als broekjes, en ik erken boven mij alleen personen, die werkelijk boven mij staan, ze zullen mij niet in een hoek kunnen dringen. Hoe dan ook, het stuk is in veilige haven, de enige die er gehavend vandaan komt, is de hoofdredacteur, want ook de derde redacteur is geladen en is absoluut voor mij.

Dag Hok.

Details

  • Plaats: Bandoeng, Berlageweg 3
  • Auteur(s): Eida, Hok
  • Pagina's: 6
  • Soort: Brief, gelinieerd papier
More in this category: « 1930-11-27 1930-12-06 »