1929-09-27

HOK

[Tekening wapperende vlag]

27 sept.’29

Geliefden: Morgen- en avondzon, vertelt men ons, hebben goud in de mond. Helaas, aan de werkelijkheid hebben wij Berlagianen het nog niet vaak kunnen toetsen. Een zeer goedaardige slaapzucht is in ons gevaren, maar toch zo goedaardig is hij niet, dat wij het ontwakende of wegstervende licht kunnen aanschouwen. Welk een luilakken, niet? De ogen en leden alleen voor het zorgen voor het eten (sensu latu[1], volgens Eida geen Latijn, volgens mij wel, omdat ik dit vaak in de Paleontologie boeken heb gelezen) en voor het nuttigen daarvan wakker te hebben! De dagindeling kan ons nog steeds niet bekoren. Van ½ 8 tot 2 op kantoor; van ½ 4 tot ½ 6 slapen; van ½ 6 tot 6 mandiën (Emma d.i. baden) en aankleden en dan is het al donker, van ½ 8 tot 9 à ½ 10 in de laatste tijd visite, van ½ 11 tot 7 uur slapen en dan is het al hel licht. Visite, visite ohne Ende, velen worden bezocht…….. en dat ook behoort nog steeds tot de rubriek: zorgen voor het eten (sensu latu). Dat uitgebreide collega-bezoek doe ik voor de samenwerking. Het is nu eenmaal een feit, dat hoe nauwer contact men met elkander heeft, hoe beter men ook in het zakelijke leven met elkaar kan opschieten. Velen noemen het corvee, maar toch helpt het ons werk smakelijker kruiden. De leiders hebben minder op met de heren [EIDA afgestudeerden] van de universiteiten, ze zeggen dat ze anders zijn dan de m.i.’s[2]. Deze zijn volgens hen collegialer, prettiger in de omgang, omdat ze in hun studententijd tijdens het praktisch werk in de mijnen dat samenzijn hebben geleerd. Inderdaad in de mijnstreek zijn wij mijnbouwkundigen, steeds wat het gezelschapsleven betreft zeer op elkaar aangewezen. Knorren en corpsleden zijn dan niet zo gescheiden, – integendeel zelfs – als in het pure [2] universitaire leven. Deze proeftijd in de mijnen schijnt volgens die hoge heren zijn nawerking te hebben in hun verder leven.

De mensen van de universiteiten schijnen volgens hen over het algemeen minder prettige mensen te zijn in het werk. Hun studie is erop gebaseerd een proefschrift klaar te maken, d.w.z. voor henzelf te werken, terwijl ze in hun collega’s meer tegenstanders als medestanders zien. – Of dit wel zo is, betwijfel ik; hoe dit ook zij, wij merken hier alleen, dat de Leidenaars [EIDA o.a. Jan Cozijn en Gerth uit Leiden zijn hier niet geliefd, daarom is Jan Cozijn maar weggegaan] liefst zo weinig mogelijk huisbezoek afleggen.

M.i. [EIDA in dit geval mijns inziens, niet: mijningenieur] draait dit vraagstuk niet om het al niet gestudeerd hebben aan een universiteit [EIDA Jan Cozijn heeft maar weinig opgezocht, wat hem ook kwalijk werd genomen], maar om de vraag of de betreffende wetenschappelijke neigingen heeft, ja dan neen, en om zijn persoonlijke conduite [EIDA Hok houdt veel van vreemde woorden!]. Het is in het algemeen een feit dat er na-ijver bestaat tussen vakgenoten die één en dezelfde, of vrijwel analoge objecten entameren. Wij zien het onder proffen onderling, onder proffen en hun leerlingen. Het hoeft niet zo te zijn, wanneer men eer geeft, wien de eer toekomt. In een dienst als de onze met tientallen geologen, waarvan er enkele (?) in dit opzicht minder aangename ervaringen hebben opgedaan – wie bij hun komst meer of minder te controleren waarschuwingen gedaan worden, door wie dan ook; zal men – indien men elkaar niet persoonlijk kent – elkander niet direct met openhartigheid t.a.v. problemen tegemoet komen. Men moet elkander kennen, elkaars ruimte van geweten kennen. Dit alles is de reden van mijn “groots” opgezet bezoeken serie. En ik kan niet anders zeggen, dan dat ik het niet bij het onjuiste einde heb [EIDA al zeg ik het zelf!]

Mijn collega Prof. Gerth is een niet geliefd man onder het corps. Mijn voorgangers evenmin. De verhouding tussen geoloog en paleontoloog is troebel. Zonder tact of politiek is de toestand niet te verbeteren, omdat de [3] werkverhoudingen van paleontoloog en geoloog nu eenmaal van zulk een karakter zijn dat men op elkanders gebied komt, dat men in publicaties elkanders resultaten nodig heeft. En het is niet altijd even gemakkelijk te zeggen wat precies ieders werk is, “acknowledgements” zijn nu eenmaal moeilijk te schrijven. Een andere organisatie waar dergelijke wrijvingen uitgesloten zijn is niet mogelijk; in andere geologische diensten heeft men precies hetzelfde euvel. Alles komt tenslotte neer op vertrouwen tussen geoloog en paleontoloog. Het is als in een huwelijk het evenwicht tussen geven en nemen.

Toen ik hier kwam, kreeg de paleontoloog zeer summiere gegevens over datgene waar over hij te werken had. Men verborg zich achter: men moet de paleontoloog absoluut vrijhouden van enige invloed, waardoor zijn objectiviteit beïnvloed zou kunnen worden. Een beledigend censuur voor elk die weet wat wetenschappelijk werk is. Maar dat was niet des Pudels Kern[3]. Het was de vrees zijn moeite voor een ander te hebben gegeven! En terecht of niet; ik kan het eindelijk beoordelen; die toestand is er, en dat is waarmee ik te rekenen heb.

En toen ben ik met iedereen met wie ik maar in aanraking kwam over dat onderwerp  gaan praten, niet eenmaal maar meerdere malen, vooral met de jongere geologen en wanneer het te pas kwam ook met de leiders. En ik heb ze overtuigd, dat alles berust op wantrouwen.

De paleontoloog zegt steeds: ‘we moeten vechten voor ons recht’; het komt me voor dat er van vechten geen sprake is. Wanneer men het bij het juiste eind heeft, zal men gelijk krijgen, – men moet slechts rekening houden met de psychologische [4] weerstanden, die niet direct overwonnen kunnen worden, wanneer het gaat om ongelijk te bekennen. Men moet de mens eigenlijk nooit dwingen ongelijk te bekennen, maar het betere leren zien uit zichzelf. – Men moet ook nooit vergeten, de ondergrond van wat gezegd wordt, en elk – naar ons inzicht – minder juist oordeel naar zijn (onzakelijke) beweeggronden weten te beoordelen.

Door Gerth en voorgangers – met of zonder schuld daargelaten – kwam er een toestand, die voor de dienst niet gunstig was. – Mijn directe voorganger Umbgrove[4] is een alleraardigste man; Gerth is een zwijgzame, en die dit tegen zich heeft, dat hij veel grinnikt (zenuwen?). Hij is van nature al zwijgzaam, en daarbij komt dan de taalmoeilijkheid. Hij is Duitser. Op mijn chef, de leider der opsporingsdienst, Eida’s vriend van de Lohengrin, een man die boven alle kleinzieligheid staat, maakt Gerth de indruk van iemand, die bang is een ander iets van zijn knapheid of wetenschap te vertellen. Langzamerhand begint hij mij met een en ander te helpen, maar niet nadat ik hem getoond heb behulpzaam te willen zijn met mijn kennis. Gerth krijgt nooit iets dan met grote moeite gedaan. En in deze toestand kan ik waarschijnlijk ook niet alles gedaan krijgen, omdat wat ik vraag, soms mede voor Gerth is. Niet dat er sprake is van botte kleinzieligheid, maar wel van een sluier van onzakelijke motieven in zijn onderbewustzijn. Zijn vertrek zal ik niet betreuren.

Met geologen en leiders kan ik, niet in het minst dankzij de minzaamheid van mijn eega, goed opschieten. We zullen over enige tijd wel zien of mijn analyse juist is. –

Bezoeken zonder einde, maar geen Sympathie ohne End. Slechts een enkele collega zouden we nog weer willen bezoeken. Het is hier een mengelmoes [5] van rassen onder de geologen: Hollanders, Nederlanders, Zwitsers, Zweden, Hongaren, één Chinees (=ik), … en niet minder is de verscheidenheid van vrouwen die men het gemakkelijkst kan onderverdelen: in hen die van niets tot iets zijn gekomen en daarnaar handelen,  in hen die over niets weten te praten: patenthouders van cul de sacs in conversaties en hen die een nadere kennismaking zeker zullen belonen. – En de heren? Er zijn er die over niets anders kunnen praten dan het vak, dan zij die zich daarbuiten bewegen, maar niet verder komen dan de gangbare mening en tenslotte zij, van wie wij veel kunnen leren. –

Ziedaar wat er onder de collega’s te koop is en tevens een antwoord op Emma’s verzoek wat over mijn werkkring te praten.

Dag Hok. [6]

EIDA

hoera!

E = 21

27 sept ‘29

Lieve Zus –

Vandaag schrijf ik natuurlijk allereerst aan jou – deze gedenkwaardige dag dat je opeens volkomen mens bent en zo helemaal volwassen als het maar kan zijn, zullen wij vieren door naar de grimassen en gekke invallen van Charlie Chaplin te gaan kijken en net zo’n kramp-pijn in de wangen krijgen, als we vaak na afloop van een verjaardag hadden, hetzij alleen door vriendelijk kijken, hetzij en vooral door het vele lachen – Kluivende op een van de zalige Engelse toffees – (waarmee ik volgens Trude abnormaal zuinig ben! Maar ik presenteer ze ook aan niemand dan aan Hok en haar en Anneke) – die ik heb moeten tot me nemen, vanwege dat ik zo’n zin in iets lekkers kreeg, door het bladeren in mijn kookboek en wel speciaal in de lekkere bladzijden over voor- en toespijzen. Als mijn hart niet nog zo vol stond van vele bakselen, gelijk Haagse Beschuitjes, Cream Crackers, bonenkoekjes met klapper, blijkbaar een specialiteit van mij, want niemand die ik ze aanbied, heeft ze nog ooit gezien! Ja, je moet maar een fijne neus hebben voor dergelijke zaken; het bezwaar van iets ongekends te kopen is dat je de prijs niet weet en dan, zoals ik nú, volgens Hok althans, 2 x teveel ervoor betaalt. Maar hoe zou je ook nooit een strop hebben in een nieuwe huishouding in een vreemd land: toch [7] constateer ik met genoegen (hoe gemeen ook ) dat ik althans aan de langganan veel minder betaal dan Anneke. De vorige maal heb ik zelfs ƒ 1,265 van zijn rekening afgetrokken en hij vond het best, vooral met het oog op zijn concurrent, want beiden weten ze dat ik er 2 heb. Vanmorgen heb ik me doodgelachen: Anneke’s langganan had gister het boekje van die andere in handen gekregen en heeft toen met dikke strepen de naam van die ander doorgestreept en zijn eigen (Tek Hin Ho) ervoor in de plaats gezet. Bovendien stond er met dikke letters op dat hij die ander (Hioe Se Sin) wel klein zou krijgen!

Toevallig zag ik het vanmorgen en toen hij kwam, heb ik het hemzelf weer uit laten vlakken! Ze zijn vaak net stoute kinderen. Ardjo ook, als ik niet oplet, doet hij niks en als ik hem iets verwijt, praat hij als Brugmans, dat kán hij werkelijk. Ik heb nu een werklijst (in het Maleis! met boekentaal waarschijnlijk!) opgeschreven, die hij naar eigen goedvinden verbeterd heeft, hetgeen me niet kon schelen áls hij alles maar doet en hij merkt wel dat ik daarop let. Hij is 8 jaar djongos geweest en vindt het zeer ongemotiveerd dat zo’n jong kind als ik (hij denkt ongeveer 30 jaar te zijn!) hem zal vertellen hoe te werken! – Het is enorm plezierig dat ze zo eerlijk zijn, trouwens van al degenen, die ik ken heeft niemand over het tegendeel te klagen. Pimmetje b.v. sluit haar goedang maar gedeeltelijk af en Trude helemaal niet. Trude’s bedienden nemen alles zelf voor het eten en ze zegt dat ze zuiniger zijn dan zijzelf; ik geef ook vaak de sleutel als ze plotseling iets nodig hebben, maar verder geef ik wel alles zelf, want kokki is nogal vet(!) aangelegd en één keer heeft ze wel een half blik boter genomen, toen [8] wij uitgingen de Prahoe op. Verder steek ik mijn gouden speld en m’n zilveren Bruiloftsbroche altijd op het speldenkussen op de slaapkamertafel en nooit zal ze er wat nemen. Hok laat zijn beurs wel eens liggen in de slaapkamer en dan brengt ze hem trouw. – Trude laat zelfs haar sleutels wel aan de linnenkast zitten, maar dat doe ik nooit. De la met zilver sluit ik nooit af, af en toe kijk ik het na, maar Ardjo is er net zo zuinig op als wij, en hij poetst alles steeds met enthousiasme – Een paar keer liet ik een stuiver binnen liggen en de volgende dag lag hij er nog net zo; één keer een cent verloren in de kamer de volgende dag lag hij op tafel. Dit alles ten bewijze dat je hier niet onder dieven zit, zoals zo vaak gezegd wordt. –

Er zijn al twee knoppen aan de rozen, een witte en een roze, geloof ik, echt enig; onze enige tomaat is helaas gegapt, stond blijkbaar te dicht bij de buren, waar veel kinderen zijn (ik bedoel onze bloemenkweker). – Gister waren we op Champagnefuif bij Jaap en Katy, de fles hadden ze op Nieuw Jaar van hun langganan gekregen (een bof dat wij er 2 hebben!) – Het was een heel diner, met hors d’oeuvre vooraf, waarbij ze helaas niet zo erg veel fantasie gehad had want er waren: sardines, ansjovis, kreeft, zalm, en tomaten en komkommer, dus alles vis. We waren met ons zessen, en Jaap en Katy beiden buitengewoon aardig en vrolijk, dan is Katy zo knap. Jaap aan een stuk door met moppen, maar verder evenaardt hij zijn Vader niet, want hij kent geen enkele wijnsoort en eet geen vlees. De kinderen sliepen en dan is het daar altijd even plezierig, maar anders komen [9] we er niet. Ze worden door Pa en Moe volledig dol en gek gemaakt, erg jammer. Jaap vindt alleen Hok een dankbaar gehoor voor zijn ondervindingen op muziekgebied. A., Th. en ik worden dan volkomen genegeerd. Hij heeft werkelijk volkomen gelijk, want Hok is vast ook de enige die er tenminste wát van snapt, want Jaap kan niet populair vertellen! –

Ik kan me voorstellen dat Moeder mijn pianospel in m’n dagindeling gemist heeft, maar dat kwam doordat ik zo ijverig dagelijks gordijnen naaide dat er van niets anders iets kwam. Maar nu verandert alles, niet omdat alle gordijnen af zijn, maar omdat ik pauzeer nu de vóór- of visitekamer klaar is! (Moeder denkt hierbij waarschijnlijk aan de gaten in onderkleren en mooie bovenkleren: dat wat je niet ziet ….!) Net feliciteerden Anneke en ik elkaar door de telefoon, waarin bleek dat A.’s energie op de tennisbaan bleef vanmorgen, zodat ze niet kon bedenken wat we vanavond voor lekkers bij de boterham zouden eten ter jouwer ere! Ik heb gezegd dat ik het dan wel meebreng, want wij eten als feest-eten: milt en gerookte ham, eieren, boter kaas-souffé’s en “Hansjes” en daar zal wel wat van overblijven! – Net heb ik Jan Hupkes opgebeld want Lien moet geopereerd aan blindedarm. Je kunt, getrouwd zijnde, zo fijn je belangstelling tonen, zonder bang te zijn voor bijgedachten! –

Geliefden– Al zondagmorgen en voor het eerst enorm laat opgestaan (half 9) en toen gekiekt in onze eetkamer, die hopelijk goed zijn, maar Ardjo’s snuggerheid was niet bijzonder bij het knippen. Kokki is op ’t ogenblik doodellendig, verkouden, schor en hoofdpijn, als er maar niets ergers van komt! – Net jullie brieven gelezen, van Mevr. v. Gilsen  (en Dien natuurlijk ) ook één. [10] – Wat het tomaten in jampotjes betreft: te behandelen als weckflessen: glazendeksel + gummiring erop leggen en de dekselschroefsluiting alleen los erop. Als je de flessen uit het water neemt gauw aanschroeven. C’est tout. – Ja Hok won altijd met torentjes spelen, en Houw ook; ikzelf verloor de eerste keer zelfs alles op 2 na! – Gisteravond bridgeten we voor het eerst met ons vieren. Toen de mannen even de kamer uit waren, hebben Anneke en ik, gemeen gedaan: alle harten en ruiten aan Hok en mij, alle zwarten aan A. en Th. Ik had voortdurend de slappe lach, wat Hok verdacht vond, maar Thijs had niets door! Hij weet niet waartoe een vrouw in staat is, maar Hokje heeft al te veel ondervonden, dan dat hij mij onvoorwaardelijk vertrouwt!! – Over 2 jaar gaat er zeker een auto naar de verschillende kraters: een mop van Jaap Kunst: verschil tussen mens en vulkaan?... Als een vulkaan borrelt werkt hij, als een mens borrelt, werkt hij niet! Leuk hè. Vertel z’n Pa maar. Dag Eida



[1] Sensu latu = in ruimere zin. Term afkomstig uit de biologie.

[2] Mijnbouwkundig Ingenieurs van de TH Delft.

[3] “Maar dat was niet des Pudels Kern” : d.i. “maar daar draait het niet om” / “maar dat is niet de kern van de zaak”.

[4] Jan Umbgrove, studeerde geologie in Leiden. In 1926 naar Dienst v.d. Mijnbouw in Nederlands-Indië; deed paleontologisch onderzoek naar Tertiaire foraminiferen en koralen. In 1929 naar Leiden, assistent van B.G Escher. In 1930 hoogleraar historische geologie en paleontologie TH Delft.

Details

  • Plaats: Bandoeng, Berlageweg 3
  • Auteur(s): Eida, Hok
  • Pagina's: 10
  • Soort: Brief, gelinieerd papier
  • Bijzonderheden: Tekening wapperende vlag, pag. 1
More in this category: « 1929-09-24 1929-12-17 »