Brieven 1945-1946 van Emma Rempt-Schepers en Dirk Rempt

Brieven van Emma en Dirk[1]

 

Emma Rempt-Schepers, de jongere zuster van Eida, hervat na de Japanse bevrijding in augustus ’45, net als Eida, het schrijven van brieven aan Vader en Moeder in Holland. Emma woont dan met haar herenigd gezin in het Tjihapitkamp in Bandoeng (Houtmanstraat 9), dat bewaakt wordt door Gurkha’s, Brits-Indiërs in het Engelse leger. Tjihapit is beschermd gebied voor allen die veiligheid zoeken voor plundering en moord door Indonesische vrijheidsstrijders/extremisten (Bersiap periode).

 

Na 1 december worden Axel, Lisa en Gijsbert liefderijk opgevangen door Emma, terwijl Eida gewond in het Borromeus ziekenhuis ligt. In januari ’46 trekt Eida ook in bij Emma in Tjihapit tot het gezin Rempt eind februari 1946 via Batavia per Skymaster vertrekt naar Holland.

 

De geselecteerde brieffragmenten vormen een aanvulling op de brieven van Eida na 1 december 1945. [red.]

 

               

Bandoeng Tjihapitkamp: 1945-12-10/ 21/ 31 en 1946-01-01/ 08/ 11/ 15/ 21/ 23

Batavia Tjidengkamp Evacuatiecentrum: 1946 02-03/ 20

 

EMMA

Bandoeng, 10 december 1945

(...) Ik moet me telkens realiseren dat we in dezelfde wereld leven als 6 jaar geleden, een wereld waarin ergens vaste punten lagen, zekerheden, axioma’s. Alles is op losse schroeven gekomen: ’t geluk, vreugde, rust zijn verre begrippen geworden, het leven wordt labieler, de dood normaler. – Zo is ons eigen gezin nu getroffen door een plotselinge ramp: Eida’s man doodgeschoten door – ach, laat ik maar geen namen geven voor deze ontredderde, misdadige mensen; Eida weduwe, alleen staande voor de taak haar drietal te leiden. En zelf verwond. Als ze de grote schok en deze verwonding (het schot schijnt door haar rechter elleboog te zijn gegaan) te boven is, komt ze bij ons in het kamp, tot ze met kinderen “naar Vader en Moeder” kan gaan. De 3 kinderen zijn dadelijk bij ons gekomen en we hebben ’t goed met ze. Eida ligt in Borromeus.

De dood is ons zo na gekomen. Al gedurende al deze jaren, en nu nog erger, nu we deze maanden weerloos waren tegenover een sterk opdringende gewapende massa. Voor mijn gevoel – en er zijn meerdere vrouwen, die ’t zo voelden – is het laagtepunt voorbij, misschien door de noodkreten uit onze harten die een goed vertolker op papier zette en de wereld instuurde, misschien om de ingreep, die hier en elders de grootste dreiging van ons afnam. De sfeer lijkt iets minder vijandig (...).

(...) We hebben een benauwde tijd gehad, met de opdringende massa, waarbij Hok is gevallen. Ik geloof dat hij dadelijk dood was en dat zijn lijden dus gering is geweest. Dit is tegenwoordig een voorrecht: althans zonder te veel lijden te sterven. – Op ons kamp schijnen ook nog enkele aanvallen te zijn geweest. We waren wel de hele dag tussen mortiergeschut, mitraillementen en bombardementen in, maar zitten voor ons gevoel alles bij elkaar wel veilig. Eida en Hok woonden buiten en waren dus eenlingen (...).

(...) Het leven is niet eenvoudig. De grote Eida weduwe, de jonge Eida[2] onder deze omstandigheden a.s. moedertje, zelfmoord[3] in onze familie en het wegslepen van een oud mens[4] naar Polen. De laatste tijd zaten mijn tranen zó hoog en dacht ik steeds aan deze versregels: “De wereld is zo droef, laat ons twee ogen sluiten.” – Maar ineens, als vielen er gordijnen weg, is mijn uitzicht weer onbelemmerd en zie ik weer perspectieven en verten in alle gebeuren; spoelt er weer een eeuwigheidsgolf over deze treurige tijdelijkheid. – En in deze “schoon gewassen” sfeer vierden we ons Sinterklaasfeest, dat voor de kinderen een heerlijke avond is geweest en ook ons groten de vreugdesmaak weer op de tong bracht (...).

(...) de roze onbewustheid van Marijke naast de donkere bewustheid van Lisa (...)

 

DIRK

Bandoeng, 10 december 1945 (integraal)[5]

Lieve Moeder en Vader,

Laat ik beginnen met mijn hartelijke gelukwensen aan te bieden met deze verjaardag; de laatste van een serie onder droevige omstandigheden gevierd. ‘t Is heel droevig, dat terwijl wij allen tenslotte de ellende van de Japse en Mofse invasie en bezetting doorstonden, wij nu nog getroffen moesten worden door het overlijden van Hok onder zulke droeve omstandigheden. Als altijd komt dan de vraag naar het ‘waarom’, waarop nimmer een antwoord, maar altijd een berusting volgt, zelfs nu, al is het in deze omstandigheden wel nog veel moeilijker om die berusting te vinden.

Want vroeger onder de Japse bezetting wisten wij, dat het niet anders kon, dat wij hadden te aanvaarden, dat er slachtoffers vielen, en al zullen wij dat ook thans hebben te aanvaarden, daarom geloven wij nog niet, dat het niet anders had gekund.

Als wij de berichten van de laatste dagen mogen geloven, dan is de tijd van praten nu voorbij, dan is de tijd van handelen thans aangebroken en dan zullen wij spoedig daar zijn waar wij wezen willen en waar wij 3 maanden geleden hadden willen zijn, neen hadden moeten zijn.

Voorlopig komt er nog niets van ons vertrek naar Holland; deze week begint men weer met een hernieuwde registratie van hen die op medisch advies naar Holland zullen evacueren. Dan zullen er velen afvallen, want aanvankelijk gold, dat bij ziekte van de vrouw, ook de man zou meegaan, maar dat is nu van de baan, omdat men alle “fitte” krachten hier wil houden en terecht. Het eerst zullen nu vertrekken, de ernstige bedpatiënten, ik meen dat reeds een eerste contingent is scheep gegaan. Dan komen oorlogsweduwen en wezen en daarna de groep minder ernstige patiënten, die voor herstel van gezondheid minstens 6 maanden in Europa moeten vertoeven. – Misschien is het wel goed, dat wij dus wat later komen; dan is de barre winter wat voorbij en de kans groot dat wij tegen de lente dus zullen aankomen. Wij zullen het daar maar op houden. – Zojuist komt ons krantje binnen waarin iets staat over Hok.

Ik zal het hier over nemen. –

 

In Memoriam Dr Ir Tan Sin Hok.

In deze nacht van 1 op 2 December 1945 werd, bij de orgie van moord en brand-stichting in het Dagokwartier, ook Dr Ir Tan Sin Hok vermoord. Hij bleef in zijn huis, dat aangevallen werd, om zijn vrouw en kinderen gelegenheid te geven om te ontkomen.

Indonesië heeft in hem een geleerde van internationale standing verloren, maar ook een humaan en hoogstaand mens, die niet slechts op onvermoeide wijze waakte

en zorgde voor de belangen van de Chinese groep, doch een warm hart toonde voor alle inwoners van dit land. O.m. heeft hij als lid van de Stadsgemeenteraad te Bandoeng zeer geijverd voor betere volkshuisvesting. Al heeft zijn werk blijkbaar niet de dank gevonden, die het verdiende, zoo laat hij toch zeer velen achter, die hem

gedenken met respect en vriendschap.” –  

 

Wij sluiten ons hierbij volkomen aan; er valt niets aan toe te voegen.

Met mij gaat het deze laatsten tijd vrij goed; alleen af en toe een aanval, maar dat hoort er zo bij. Enkele dagen geleden was het weer even mis, maar als dat weer voorbij is, dan is ook alles weer vergeten. Ik schrijf dus maar liever niet hierover.

Dagelijks word ik extra gevoed door Em en Anneke en soms vind ik het wel een beetje beschamend om mij zelf al die lekkere hapjes toe te eigenen, zo zal mijn gewicht echter op den duur wel weer in orde komen.

Met veel liefs van ons allen, een speciale zoen en handdruk van uw Dirk                          

 

EMMA

Bandoeng, 21 december 1945

We zitten eigenlijk te wachten op een brief van jullie, reagerend op het overlijden van Hok (...).

(...) Jullie weten dus, dat Axel, Lisa en Gijsbert bij ons in huis zijn vanaf de 3e en dat Eid nog steeds verpleegd wordt in Borromeus. Ik ben al 2x bij haar geweest, dat is nl. een hele onderneming, want ’t is erg moeilijk nu vervoer te krijgen. Toen het geval zich voordeed, dat onze buurvrouw in Borromeus verdween en haar man haar iedere dag ging opzoeken, schikte ’t prachtig dat ik meereed, want hij heeft, als werker bij de Militaire Motordienst, een auto tot zijn beschikking – Ook is er een autobus, die door de geheel beschermde wijk van Bandoeng rijdt, waartoe zowel Tjihapit als Borromeus behoort gelukkig. Maar die autobus is overvol meestal en ’t wonderlijke is: ik ben mijn avonturierszin in deze jaren dermate kwijtgeraakt, dat ik maar ’t liefste binnen onze “pagger” (omheining) blijf, om ’t minder flatteus te zeggen: ik ben domweg bang!!

En hoewel ’t alles beschermd is en er geen “Indonesiër” binnen mag, ben ik dolblij als ik thuis ben. Borromeus is zelf natuurlijk ook weer helemaal safe. – Op een ochtend ben ik zomaar eens er tussenuit geglipt en naar Borromeus gereden in die autobus, helemaal zonder één kind, want Eid had dat gevraagd: we konden dan fijn bomen en ze werd niet moe, hoe lief de peuters ook zijn, je wordt er doodmoe van. – Nu, Eid is zeer goed. Geloof jullie me – ze moet nog dit abrupte en heel nare einde verwerken, maar ze is op de goede weg, die geheel goed bereikt kan worden, als ze de frisse Hollandse lucht kan inademen. – Nu Eid zelf ervaren heeft dat een kogelschot geen pijn doet, alleen later wel natuurlijk min of meer, ben ik persoonlijk ervan overtuigd dat Hok niet geleden heeft. Dit is voor mij een grote opluchting.

De dood op zich is zó veelvuldig in ons midden, dat hij geen vreemde meer voor ons is. Hok is geroepen om verder te gaan. Eida zal dit leven verder moeten leven met een herinnering aan een moeilijk huwelijk met een slotakkoord in majeur, wat een bevredigend gevoel geeft zoals ook Bach steeds eindigt in een stralend majeur. Vooral die laatste dagen in de Carel Fabritiuslaan waren érg heerlijk; beiden waren sterk naar elkaar toegegroeid in de kamptijd – ’t was wel heel kort, maar ’t is toch een zachte troost.

Ik was bij Eid en haar mede-zieken waren uitbundig in lof over haar flinkheid en innerlijke kracht. Heerlijk, hè? De 3 Tannetjes hebben ’t hier geloof ik wel prettig, ze zijn meestal wel blij. Axel praat veel over Hok en heeft ’t soms nog wel te kwaad, dat merk ik wel gauw – een kind zonder vader is moeilijk. Maar hij zal stellig kracht naar kruis krijgen en in ieder geval is dit noodzakelijk geweest, anders was ’t niet gebeurd.

Dit prent ik mijn eigen 3-tal ook in en vanaf dat moment is Marijke niet bang meer voor de kogels, die zo nu dan over onze hoofden fluiten. “Als hij niet voor me bestemd is, raakt hij me niet hè Mam?” zei ze laatst en opgelucht toonde ze werkelijk geen angst meer. Vandaag hebben we weer een geweldige slag gehad en nog wel vlakbij het kamp. De hele dag werd er geschoten op een bepaalde kampong, waar vermoedelijk “vijanden” zich geconcentreerd hadden, vrij dicht bij ons kamp. Tenslotte werd er vanmiddag gebombardeerd, na verschillende waarschuwingen.

We hadden ’t nooit van zó nabij gezien en meegemaakt, ook mitraillementen vanuit de vliegtuigen. – We worden keurig bewaakt, dat bemerken jullie; als ik dus zulke dingen vertel is ’t alleen om jullie ons wedervaren te vertellen, niet om onrust te verwekken, want de “vijand” is volkomen onschadelijk gemaakt door de Engelsen. Bang zijn we nooit in ons huis, ook omdat we bij elkaar zijn en ik, voor mezelf, de mening heb dat de dood komt op het ogenblik dat onomstotelijk voor je is vastgesteld (...).

(...) en morgen is Omie[6] jarig en heb ik een prachtig maaltje om te bereiden! Aubergines! met hardgekookt ei en een boterham en speculaasjes voor toe.

 

EMMA

Bandoeng, 31 december 1945

(...) We hebben nu Eida + 3 kinderen in huis. Precies zoals Vader ’t beschreef in jullie brief aan haar: Eida bij “Em en Dirk met een hangverband aan de rechterarm” of zoiets dergelijks. – Eid liet ons de brief lezen – ik trilde van emotie toen ik het adres las: alléén aan Eida gericht en voorvoelde, dat dit de eerste reactie was op Hok’s overlijden. Maar wat opgelucht was ik toen ik hem gelezen had: wat heerlijk hebben jullie het verwerkt, o wat ben ik daar blij om. Jullie zien ’t echt, zoals ’t is: Eida neemt dit, zoals ze zoiets pleegt te doen: zonder enige hevigheid en zeer verstandig. Toch heeft ze nog wel moeilijke momenten – juist omdat ’t zo goed werd tussen hen.

Maar nu moet jullie weten, dat we hier met ons tienen zijn en zonder enige hulp in een vrij groot huis (en van die 10 zijn er velen te klein of gehandicapt door lichamelijk ongemak), begrijpen jullie ook wel, dat er vaak geen gelegenheid is om te schrijven: ik kan niet met kinderlawaai om me heen me concentreren op m’n “schrijf-slachtoffers” en dan blijven vaak alleen de avonduren over en dan ben ik er meestal te moe voor. – En vandaag is ’t heerlijk stil, op de Oudejaarsochtend, de meisjes zitten in de boom, Menno speelt met zijn trein met Gijs en Jetteke, Axel zit ergens te lezen, Eida is naar Dientje Beudeker, Dirk is net weer – helaas – naar bed gegaan, omdat zijn nieraanval nóg niet is verdwenen, hoewel hij ’t vanmorgen dacht; precies op zijn verjaardag, toen de beginviering afgelopen was (de 6 kinderen zeiden een versje op en gaven hem cadeautjes in de heel vroege morgen, wat een aller schattigst geheel was) begon een pijnaanval, die de hele dag heel fel woedde, gisteren flink afnam en vandaag bijna verdwenen was, waarop hij heel monter opstond. Maar nu net staat hij op van zijn brief aan jullie en gaat weer naar bed . –

(...) Eida wil haar arm eerst laten genezen, voor ze haar reis naar Holland onderneemt. Misschien ook beter, want aan boord zal ’t weer nodig zijn, dat je twee parate handen hebt. En als ze bij jullie komt, is ’t ook beter als ze maar klaar is. Ongeveer 5 weken zal die arm nodig hebben voor ’t gips eraf gaat en dan moet ze hem natuurlijk ook weer weten te gebruiken. Ze is ongelooflijk handig met haar linkerhand, naait zelfs! En schrijft ermee naar jullie! – (...).

(...) Thijs en Dick zouden zijn gekomen hier om Oudejaar te vieren. Al op Dirk’s verjaardag schreef Thijs. Maar daar is nu weer wat tussengekomen. Ik heb me tot devies gemaakt: “Alle prettige dingen gebeuren niet” en dus is niets meer een teleurstelling. D.w.z. dit devies geldt tot en met de bootreis, dan smijt ik hem in een wijde boog over zee en word weer de gelukzoekster van vroeger. Want hoe duister en kil de wolken soms kunnen drukken, ééns komt het ogenblik, dat ze zich oplossen en dat het uitzicht weer wijd wordt. Maar dat ogenblik zie ik niet. –

 

DIRK

Bandoeng, 31 december 1945/ 1 januari 1946

(...) Toen ik gisterochtend mijn brief wilde beginnen, kwam Dien Beudeker-Burgersdijk binnen en ik luisterde, misschien in een ietwat ongemakkelijke houding, tien minuten maar… ging toen mijn bedrust van de laatste 2 dagen maar weer voortzetten, die nodig was i.v.m. een minder prettige pijnaanval die een paar dagen geleden begon en nu weer tot het verleden behoort. Toen kwam Dick binnen, die met ons “Oudejaar vierde”, d.w.z. heel gezellig bij ons was en is tot morgen. En omdat Thijs door omstandigheden, die hij prettig noemt en waarover hij zich verder niet mag uitlaten, niet mee kon komen, vierden wij de Oudejaarsavond tot 11 uur en gingen toen allemaal voldaan en met veel vertrouwen op de toekomst, naar bed. Toch was er een Oudejaarsavond sfeer; alleen ze was aangepast aan de omstandigheden, speciaal ook die met betrekking tot en de 3 “kleuters” kan ik ze eigenlijk niet meer noemen, die nu bij ons wonen. Dat geeft drukte, soms heel veel; lawaai, soms té veel.

De werkverdeling is uitstekend; ikzelf veeg iedere morgen de kamers en doe de afwas, Anneke kookt, Em gaat ter Toko en doet vele andere besognes en is de gehele dag bezig met de kinders, Marijke en Lisa doen prachtig werk met de was en Axel vult (als je ’t hem heel vaak vraagt) de badkamer en haalt (als je er erg op aandringt) het eten uit de gaarkeuken, maar moet in ’t algemeen nog wat meer in ’t gareel komen.

 

EMMA

Bandoeng, 1 januari 1946

(...) En terwijl Dick binnenstapte en het huis vulde met zijn jeugdige jolijt arriveerde de brief aan de Eidema’s[7] van 10 december + Vader’s Latijns gedicht. Die heb ik toen in het zakje van mijn jurk gestopt en steeds geweten: straks, als alles rustig is, wacht deze brief! Dat is altijd zo’n kneuterig gevoel. En tóen alles rustig was en ik uitgestrekt lag op mijn sponde heb ik tevreden kunnen vaststellen, dat ik bijna dadelijk de inhoud begreep van Vader’s gedicht, zelfs vrijwel woordelijk, al zijn er enkele woorden die ik niet meer kende: “permulcit” o.a., maar ik begrijp wel de betekenis. En ik heb genoten van de gezellige brief van Moeder, die weliswaar Vader’s nieuwe darmbloeding meldde, maar die me toch niet meer ongerust wist te maken, omdat ik alweer weet uit die brief aan Eida, dat hij beterende is én omdat Hok’s overlijden door jullie goed is verwerkt. Dat kan ook best, waar Eida ’t goed opneemt.

Maar ik voelde jullie onrust trillen, omdat jullie naast Eida’s brief, waarin Hok’s overlijden werd gemeld, wél een brief van Thijs, maar niet een van ons ontvingen. Onze brief is met het volgende vliegtuig gegaan, kregen jullie die? – Ik begreep eerst helemaal niet, waarom jullie zo ongerust waren, géén brief op dat moment van ons gekregen te hebben, maar nu begrijpen we ‘t: jullie dacht misschien, dat we allemaal aangevallen waren? Nee, wij zaten binnen het kamp en dus te allen tijde veiliger dan daarbuiten. Nu is een groot deel van Bandoeng “beschermde wijk” en worden de kampen waarschijnlijk opgeheven (...).

(...) En zo vierden we gisteravond, tóch – ondanks het feit, dat Thijs door druk werk, niet kon meekomen, – een heerlijke Oudejaarsavond. Eerst voor de kinderen een echt gezellige eettafel gemaakt met kaarslicht, dat al die kindergezichtjes zo blank en schuldeloos maakt. En toen ze naar bed waren voor ons vijven. We aten allerlei heerlijke dingen, speciaal opgespaard voor ons Oudejaarsfeest. – ’t Was wel jammer van Thijs’ afwezigheid, maar toch was ’t echt genoeglijk. ’t Was 11 uur, toen we elkaar een echt goed 1946 wensten en een einde maakten aan ons dinner with candlelight! En Dirk en ik hebben nog bijna 12 uur afgewacht, toen begon de kerkklok te luiden (maar de schoten van de pistolen schoten er doorheen en die waren niet ter ere van het nieuwe jaar!)

 

EMMA

Bandoeng, 8 januari 1946

(...) ’t Is zó: Dirk komt per vliegtuig!!! Ik ben zó blij! (...).

(...) In elk geval zien jullie Dirk dus heel spoedig – hij zal gekleed zijn in uniform, nu weten jullie ’t want hij is wat mager geworden en misschien herkennen jullie hem anders niet!!! (...).

(...) Ik vind ’t voor Eida (dochter) zó iets heerlijks, dat verzacht voor mij vrijwel het gehele gescheiden zijn; de verzachtende rust is, dat Dirk nu eindelijk en definitief en aandachtig medisch onderzocht en behandeld zal worden (...).

(...) Eida’s gips is eraf! Gisteren eraf gehaald! Vandaag heb ik de arm gezien voor ’t eerst – ze kan hem niet gebruiken nog, maar dat is logisch na zovele dagen gesnoerd te hebben gezeten. Ze doet nu erg hard gymnastiek en masseert steeds. Ze heeft nu “passage geboekt” en gaat ook per eerstkomende gelegenheid, de oorlogsweduwen gaan vóór allen. Dus jullie zien verbijsterend snel in dit nieuwe jaar de kinderschare met grote aanhang terug (...).

(...) Alleen ben ik zo bang, dat ’t wat druk zal zijn voor jullie al dat gespuis uit Indië! We hadden ’t zo bedacht – zeg eens of jullie ’t ermee eens zijn – dat Eida + drietal bij jullie voorlopig komt logeren en dat wij – gezin Rempt – een eigen home (niet te veraf!!) zoeken. ’t Zal liggen aan Dirk’s werk, of dat Den Haag of Amsterdam zal zijn. Maar al wordt ’t Den Haag, dan nog is dat geen bezwaar, want we zijn na al deze opgesloten jaren stapelgek op: ons te verplaatsen – : de kinderen op de knietjes voor de ruiten en dan maar kijken, weilanden en sloten en witzwarte koeien en een boerderijtje en wilgen langs de sloot….. o hart, o hart, klop niet zo luid (hoe is ’t verder, Mam, dat is toch iets van Hélène Swart?) Of ik kom eens alleen en dan maar praten en filosoferen! Zou ’t ooit komen? Of zou dat teveel geluk zijn? Of zouden we eindelijk weer eens zorgeloos en blij mogen zijn? – Ik hoop ’t lieverdjes. –

Gijsje en Jet zijn dikke kameraadjes. Vandaag somden ze op, wie ze op hun verjaardag iets lekkers zouden geven en Opa en Omie waren daar ook bij! Ook heb ik ze jullie portretten laten zien uit de – o gelukzaligheid – weer teruggekregen kiekalbums (door Jan en Tine meesterlijk bewaard). Voor de grote kinderen zijn jullie zó levend – jullie horen er gewóón bij, zoals hun eigen ouders. – Dus “raar” zullen ze een grootvader en grootmoeder nooit vinden en als ze dan jullie nog leren kennen en die lieve Moeder Rempt, dan zullen ze wel nóg meer gaan stralen. O, was ’t maar zover. Nu Dirk gaat, is de brug geslagen en als één schaap over de dam is (...).

Geduld is nooit mijn sterkste punt geweest en ik dacht, dat ik zo’n lieve zachte geduldige vrouw in ‘t kamp geworden was, maar op ’t ogenblik, dat de Japse tijd voorbij was, schoot “ikzelf” weer naar boven. Misschien is de enige aanwinst: meer zelfbeheersing en een klein beetje meer wijsheid. Zo, en nu ga ik jullie eens vertellen, dat ik smacht naar een brief, hoelang al? Na die aan Eidema’s en die ging over Vader’s darmbloeding, volgde een aan Eida over Hok en daarna niets meer. Arme wij (...).

 

DIRK

Bandoeng, 11 januari 1946

Nu is ’t kort dag, dit is mijn laatste brief uit Indië voorlopig, en de bedoeling is dat hij met een Skymaster naar u toegaat, die wellicht enkele dagen eerder aankomt, dan de daaropvolgende die mijzelf zal meenemen. Immers morgenochtend om 6 uur vertrek is van hier naar Andir om per vliegtuig naar Batavia terug te gaan waar ik logeren zal bij De Vries Foltynski, mijn collega (...).

 

EMMA

Bandoeng 15 januari 1946

Stel je voor: gisteren had ik aan boord van de Johan de Witt kunnen stappen met de kinderen en An; plotseling als “speciaal geval” opgeroepen uit Batavia! Binnen 1 uur alles klaar. Ik liep eerst wezenloos rond, wenste hartgrondig een piano om tot klaarheid te raken, rende naar Eida en An, die uit bed tuimelden van schrik (’t was middagrust), pakte toen Eida’s fiets en ijlde tot naar het Evacuatiekantoor: dat dat niet kon, er was nog niets gedaan. Toen de rust: ’t was een vergissing, ’t hoeft pas ’s morgens half 5, dus meer dan 12 uur de tijd. Dus de eerste opluchting. En toen ineens bedacht ik: hoe kán ik reizen met Menno als mazelenkind en Marijke net bleek en misselijk met hoge koorts uit school en naar bed en Jetteke nog nauwelijks genezen van die darmontsteking en weer een klein fijn Duimeliesje zo broos en blank als een cameetje. Misschien ook allebei mazelen? Je weet ’t pas als de rode vlekken er zijn . – En toen werd me ook positief gezegd: met mazelen geen sprake van aan boord gaan en dus de volgende boot!!! (...).

(...) We hadden een pracht oplossing voor Eid, die nog niet weg mag en wil vóór de arm gipsloos en enigszins bruikbaar is, en dachten: bij Dien Beudeker in huis; de familie die daar was is nl. met de Johan de Witt net weg. Nu “toevallig” stelde Dientje dat ons vanmorgen zelf voor – maar ze wil ’t eerst precies bespreken met Nico. Fijne oplossing! Misschien gaat ze al wat eerder, zodat An en ik ons dan wat meer kunnen werpen op onze a.s. reis. Maar dat weet ik nog niet zeker! Dan heb ik daar geen zorgen meer over voorlopig!

Ikzelf voel me sterk opknappen, ’t blijkt nl. dat ik ... ook mazelen heb gehad! Ik kreeg ineens een lichaam vol rode vlekjes. – (...)

(...) Jetteke was tijdens dit darmontstekinkje zo teer, dat de dokter ijlings extra melk voorschreef wegens “ondervoeding” – ik keek zeker wat “zuinig”, want hij zei gauw: zo noem ik ’t maar. Maar zodra de kwaal weer over is, ziet ze er vast gauw weer beter uit. – De Tannetjes zijn juist alle 3 erg dik en stevig en gezond (hebben al mazelen gehad), wat het geheel nog accentueert. En als dan de regen sijpelt de hele dag en de modderbrij tot moddervla wordt voor ons huis, waar je doorheen moet baggeren voor je eindelijk het asfalt hebt bereikt en je huisgenote sombere en zware dingen vertelt en het water de hele dag niet loopt zodat je iedere emmer van ver weg moet gaan halen..… dan wordt ’t toch wel tijd, dat de volgende boot gauw komt om ons op te halen, want ’t neerdrukkendste van alles: de vijandschap en de sfeer werd vandaag weer zwaar geaccentueerd met mortierschoten en venijnige mitraillementen. – (...).

Ik wacht maar weer op de volgende mail. Maar ’t zal wel komen, ik heb weer moed (...).

 

EMMA

Bandoeng, 21 januari 1946

(...) We hebben de mazelen! Menno is weer beter, Marijke is beterende en Jetteke zit er middenin en de dokter zei, dat het nog wel 14 dagen zou moeten duren voor Jetje aan zo’n reis zou moeten worden blootgesteld. Nu is die dokter héél voorzichtig, maar ik denk niet, dat ’t veel eerder zal zijn, dat we kunnen gaan. Met een teer Duimeliesje is ’t een te zware reis. Ze heeft veel van zo’n teer meisje op een groot lelieblad, als ze wat ziek en zo fijntjes is. Zo noemden ze haar in ’t kamp, in de barak, als ze ziek was. – Nu is het niet erg, dat we mazelen hebben, want je mag niet eens meer naar Holland toe, als je ze niet gehad hebt. Dus hier moesten we tóch doorheen. Eigenlijk een bof, dat ze ’t nu hebben. Maar daardoor wordt de reis wel weer uitgesteld. De “Johan de Witt” hebben we al laten lopen. Daarop reizen Jan en Tine!!

Eida is nog steeds bij ons. We hebben ’t zó uitgedacht, dat Eid naar Dientje Beudeker gaat als wij weggaan. En toen ’t hier zó druk werd, speciaal voor mij, met die zieke kinderen er nog bij én die drukke huishouding zonder hulp (Anneke had “vrij” om een allerenigst pak voor Menno in elkaar te zetten voor Holland – wat toch ook moet gebeuren. Al heb ik zelf voor alle 3 kinderen een lange warme broek in elkaar gezet + warme jas. Maar dit pak dat Anneke maakt, is keurig voor school in Holland. ’t Is een daverend goed zittend pak geworden!) Maar met dat al werd ik doodop, temeer daar ik zelf ook een soort mazelen had en ermee rond bleef lopen, omdat ’t móest. Kunnen jullie je de desolate jongste dochter voorstellen? Lopende achter zichzelf aan? – Gisteren werd het me opeens te bar en heb ik ’t erbij neergegooid – ik dacht dat ik stapel werd en nu is ’t weer over.

Anneke heeft Menno’s pakje nu weer even laten liggen en ik kom weer even tot rust. Eida gaat misschien al wat eerder naar Dientje toe, hebben we afgesproken, maar nu Lisa ook al rode ogen vertoont en Gijsje ook ziek is geworden, stellen we dat even uit. – Nu ik ’t eenmaal gezegd heb dat ik eenvoudig niet meer kán, kan ik wél weer! Speciaal als An weer meehelpt. Dit alles is té gecompliceerd: geen water ook nog soms (zodat je zo nu en dan nog water bij de buren moet halen) en och alles is even stroef. Iedereen helpt wel, maar geestelijk draag ik ’t toch en tenslotte..... “ook aan tante komt een end!” Eid doet schitterend mee met die ene arm, maar ’t is natuurlijk allemaal wel vrij veel. Prettig om ’t wat aan jullie te kunnen schrijven. – Maar Eid en ik hebben er erg prettig over gepraat en zien ’t beiden heel reëel – ze blijft nog wat tot de ziekten wat over zijn en wij kunnen ook beter pakken en zo, als de dag wat minder druk is. En ’t is niet alleen het wérk, ’t is ook de aanwezigheid van zo’n grote familie én nog ziektes en nog zelf een uitgeknepen citroen zijn met aangezichtspijnen e.d.! Soms is het leven wel zwaar… Maar ik heb weer zóveel moed, nu ik even ’t uitgezegd en wat uitgehuild heb. En ze schieten vandaag ook niet. Tenslotte werkt de vijandige atmosfeer ook zo verderfelijk op je in.

 

EMMA

Bandoeng, 23 januari 1946

Lieve, kleine Krelis![8]

Wat ben ik intens gelukkig met de brief, die hier gisteren kwam en die ik al had zien liggen bij het straathoofd en waarop ik dus domweg wachtte tot alles was uitgezocht. Je hebt dus vele brieven, die we schreven, tóch gekregen gelukkig – maar waar zou de boel blijven liggen?

We zijn natuurlijk wel wat opgeschrokken van Vader. Hoewel ’t alles toch beterende eruit zag aan ’t einde van je brief. Zijn bloed alweer op 60% en hijzelf tevreden en opgewekt in het ziekenhuis, dat maar op 3 minuten afstand van jouw huis is. Allemaal heel goede dingen. Alleen maak jij je wel erg druk natuurlijk – veel te druk. Ik kan dat zeer goed meevoelen!

En daarom zijn de plannen, die nu klaar of bijna klaarliggen, zeer goed in de lijn! Dirk is nl. nog helemaal Indië niet uit!!!

En dat is nu het punt, dat ik even met je wilde bespreken. ’t Is dus mogelijk dat we allemaal in het vliegtuig stappen (er was ook sprake van splitsing: “de rest” per boot, maar o, wat zou ik dat moeilijk vinden. Dit verwerp ik dus alvast maar). Dat zijn 6 mensen, lieve Kreel. En dat lijkt me en Eida ook (we hebben ’t uitvoerig besproken gisteren) voor jou teveel ineens om te verwerken: 6 mensen, 6 bedden, 6 kussens, 6 dekens, 6 monden om te eten, enfin (...) in jouw omstandigheden met al die moeilijkheden met Vader én al de emotie van het terugzien van je dochter, schoonzoon en kleinkinderen lijkt dat veel te veel (...).

Dús: een oplossing. En welke? ...

 

We kunnen eventueel wél bij jou, Mam, als er b.v. Juffrouw Harting of een andere dergelijke hulp is en er géén moeite is met bedden enz. Dan kunnen we de eerste Amsterdamse dagen zoeken naar iets vlak in de buurt.

Bij Joos en Adrienne een deel van ons.

Bij Mevr. v.d. Berg een deel van ons (maar dat gaat natuurlijk op financiële basis. We hebben natuurlijk geen sou, maar zullen dat stellig krijgen).

Bij Jup een deel. Of woont hij ver weg?

Bij Marietje en Dick Suringa – of wonen ze niet in Amsterdam?

Bij oom Willem en tante Do. Wonen ze nog op het Emmaplein? Vanuit A’dam kunnen we ook in een half uurtje naar Haarlem naar Moeder Rempt….

Dag mijn lieve Moeder. Wij omhelzen je alvast. Eida net zo goed. Ze komt veel moeilijker tot schrijven als ik door die arm. Maar haar hart is even vol!! Dag!

 

DIRK

Batavia, 3 februari 1946

... Wij zijn thans allen te Batavia. Em + Anneke en de kleintjes kwamen hier op 30 januari aan en logeren in het Evacuatiecentrum in het Tjidengkamp, Laan Trivelli 39. Ik ben nog steeds bij de familie De Vries Foltynski op Van Heutszboul. 52.

Eida-zuster logeert nu bij de familie Beudeker, Brantasstraat 12, Tjihapitkamp Bandoeng; zij doet nu pogingen om tegen half februari aan boord van een schip te vetrekken. – Zij heeft voldoende hulp en alles gaat goed ...

 

EMMA

Batavia, 20 februari 1946

Ach ja, kleine Krelis, Eida kán niet klagen. Ze kan zich dat niet permitteren. Ze heeft zich omgord met een harnas van flinkheid en iedere klacht zou een gat boren in dat harnas. En dat kan ze nog niet verdragen. Dat komt wel weer. Ze is de flinke en ze neemt “alles”. Dat is de rol die ze zichzelf toebedacht heeft te spelen. En ze heeft dat harnas zó nodig gehad. Misschien dat we met elkaar met zachte hand dat geweldige harnas weer kunnen verwijderen en ons eigen Eidje er weer uit kunnen beuren. Dat zacht was en dromerig en lief zodat ze weer zichzelf kan zijn en gelukkig ... en kan klagen, als de omstandigheden strijdig zijn met de allereerste levensnoodzakelijk­heden. Wat een eis is voor degeen, die het leven ziet als een wedstrijd om erin te overwinnen en niet als een last, die nu eenmaal gedragen moet worden.

Ik heb ’t gevoel, of mijn leven even stilstaat, tussen 2 krachttoeren in: de afbraak van deze voorbij gegleden jaren en de opbouw van het grote geheel, dat nu voor ons staat. Even sta ik stil en kijk naar de zoele lucht en de zachte wolken. En realiseer me dat dit leven voor ons is als een vuurproef, waarin ieder op eigen manier wordt getest. En dat alleen voor de overwinnaar de bevrediging wacht.

Dag mijn lieverdjes. Eén keer komen we toch echt ..…



[1] Emma, jongste zuster Eida, in 1933 in Indië getrouwd met Dirk Rempt.

[2] ’Jonge Eida’ = oudste dochter uit eerste huwelijk Dirk Rempt.

[3] De zusjes Annie en Betty Biegel, volle nichten van de moeder van Emma en Eida, pleegden samen in 1943 zelfmoord in Westerbork.

[4] Leidie Goudsmit-Cohen, de zuster van de moeder van Eida en Emma, werd in 1943 vergast in Sobibor.

[5] Deze brief gaf Emma Schepers-Rempt aan Lisa Tan in 1982.

[6] Omie = grootmoeder Sari.

[7] Eidema’s: Eida en Emma plus gezinnen.

[8] Krelis = koosnaampje van Emma voor haar moeder.

Details

  • Plaats: Tjihapitkamp, Bandoeng; Tjidengkamp, Batavia
  • Auteur(s): Emma, Dirk Rempt-Schepers
  • Pagina's: -
  • Soort: -
  • Bijzonderheden: Selectie uit brieven